Twee kinderboekenauteurs die hun eerste roman voor volwassenen schrijven. Daarmee houdt meteen iedere vergelijking op. Waar het bij Mirjam Oldenhave in Alles goed en wel nergens donker wordt, wil het bij Gerda Dendooven maar niet opklaren.
door Marjon Kok
Zware onderwerpen snijdt Mirjam Oldenhave aan. Dat doet ze in haar kinderboekenserie ‘Mees Kees’, waarin het kwetsbare jongetje Tobias op school onvoorwaardelijke steun krijgt van de onorthodoxe eeuwige stagiair Mees Kees. Veel laat ze onbenoemd, maar boek na boek weet Mirjam Oldenhave het voor elkaar te krijgen de lezer te laten lachen, maar vooral met een knoop in zijn buik achter te laten. Over de problemen die Tobias thuis heeft – zijn depressieve moeder komt haar bed nauwelijks meer uit na het overlijden van zijn vader – wordt niet gesproken. Mees Kees handelt vooral, en deelt onnadrukkelijk zijn brood met de jongen, als deze weer eens zonder lunchpakketje naar school is gegaan.
In Alles goed en wel, het romandebuut van Mirjam Oldenhave voor volwassenen, volgt ze dezelfde lijn, hoewel de problemen die ze aansnijdt exponentieel zijn toegenomen. Euthanasie, illegale vluchtelingen, verslaafdheid, daklozen, kindermishandeling, machtsmisbruik, overspel; alles komt voorbij en op z’n Oldenhavens valt er veel te grinniken.
Dat begint ermee als Julia eindelijk definitief opstapt nadat haar man, de therapeut die haar van het roken heeft afgebracht, het voor de zoveelste keer heeft aangelegd met een andere dame. Als de woningbouwvereniging geen sjoege geeft, gaat Julia in op een aanbod een tijdje op een villa te passen. De eigenaresse, mevrouw Smit, ligt in coma. Als tegenprestatie moet Julia de oude dame iedere dag in het ziekenhuis bezoeken, masseren en verzorgen. Haar leven lijkt een aflopende zaak, althans, daar hoopt haar neef en enige erfgenaam op. Zijn plan is de villa zo snel mogelijk voor veel geld te verkopen.
Het huis blijkt een doos van Pandora. Een toevluchtsoord voor verweesde zielen. Zoals Magwan, de Koerdische vluchteling die homo is. Dylan, een jonge dealer met een dode tweelingbroer die zwaar gehandicapt was. Gwen, een jonge vrouw van bedenkelijke afkomst. Louis, de suïcidale tuinman die bijgevoerd moet worden. Maar bovenal het 7-jarige meisje Veronique dat in de villa opduikt als haar asociale moeder weer eens op oorlogspad is. Alle types die af en toe voorbij komen, blijken samen te spannen om het meisje de warmte en veiligheid te bieden die ze bij haar onvoorspelbare moeder nooit zal krijgen. Langzaam maar zeker vergroeit Julia met het kind, en ontstaat er een band met de zonderlingen die ze zomaar in haar schoot geworpen krijgt.
Alles goed en wel zit dicht op de huid van Mirjam Oldenhave. In Mees Kees kregen al haar pleegkinderen een plekje, het meisje Veronique moet ook uit deze kinderen zijn samengesteld. Wat Veronique gemeen heeft met de andere personages in Alles goed en wel, is dat ze het licht zoeken en daar wel wat steun bij kunnen gebruiken.
Ook het thema van de autoriteit die met de beste bedoelingen ook maar wat aanmoddert, is overgewaaid naar de roman. Julia krijgt een kind tegen wil en dank en is zoals Mirjam Oldenhave ‘opvoeders’ het liefst ziet: mensen die de wijsheid ook niet in pacht hebben. In een interview omschreef Mirjam Oldenhave het zo: ,,Hoe moet het eigenlijk, opvoeden? Wie het weet, mag het zeggen. Wij willen praten, de ouders. De kinderen niet, die willen iets leuks doen.” Zat ze met een pleegdochter uit een ander land en aardappelpuree in de pan. ,,Dat ging natuurlijk niet. ‘Doe jij het dan maar’, zei ik. Er was al vrij snel een gelijkwaardigheid. Zij was zo trots dat ze mocht koken. Zo’n verhouding is met alle vier mijn pleegkinderen al snel ontstaan. Weet je, wij doen ook maar wat. Ik zeg wel dat je om negen uur naar bed moet, maar waarom dat moet weet ik ook niet.”
Alles blijft lief, in Alles goed en wel. Daar moet je tegen kunnen. Net zoals het boek overstroomt van de maatschappelijke betrokkenheid. Wat fouter had gemogen, wat dieper hier en daar. En een onsje minder kolderiek. Maar het is een authentieke Oldenhave. Mirjam Oldenhave schrijft in feite steeds hetzelfde boek. Dat doet ze nu doet in een vlotte roman voor volwassenen.
Tabac
Ongeveer tegelijk met Mirjam Oldenhave bracht het Vlaamse multitalent Gerda Dendooven haar eerste roman voor ‘grote mensen’ uit. De koningin van de Vlaamse jeugdliteratuur broedde jarenlang op Tabac, vertelde ze in een interview op de Vlaamse radio – bang om op haar neus te vallen. Begrijpelijk, want met haar boeken voor kinderen heeft Gerda Dendooven zo ongeveer iedere prijs gekregen die bestaat. Griffels, Penselen, Uilen. Begin dit jaar werd haar nog de Woutertje Pieterse Prijs toegekend voor Stella, een prentenboek dat ze zowel tekende als schreef. ,,Maar dit moest eruit”, zei ze over Tabac.
Tabac is een stinkende roman over de knellende banden van een kleinburgerlijk bestaan en de (on)mogelijkheid deze achter je te laten. Aan de basis van het verhaal ligt een krantenartikel over een man en een vrouw die in een mortuarium in Italië werden aangetroffen. Vlamingen, door niemand gemist en overleden nadat ze giftige bloemblaadjes hadden gegeten. Een ‘romantisch’ gegeven, vond Gerda Dendooven. Waarom ging het stel naar Italië? Waarom zijn ze eenzaam gestorven? Was het een ongeluk, moedwil?
En zo ontstond Conny – bijgenaamd Konijn, een jonge vrouw die al bij haar geboorte als een wilde kat vecht tegen het leven waarvoor ze is voorbestemd. Paars en blauw komt ze ter wereld, ‘met een scheef muilke’. Schurftig zal ze later zijn, zozeer dat ze geen kans maakt bij de jongens en besluit zich dan maar te laten ontmaagden door de boertige weduwenaar Tabac. Tabac handelt in goedkope eau de cologne en verdwijnt regelmatig met Conny’s moeder naar boven.
De roman rijdt over twee sporen. In het eerste volgen we Konijn tijdens de lange treinrit naar het zuiden van Italië. Ze vertrekt samen met een oudere man van wie we weinig meer te weten komen dan dat hij leraar was, een gezin achterlaat en manisch depressief is. ‘Ik houd van het hele pakket’, zegt Konijn ergens tegen hem, ‘je engelachtige buitenkant en je donkere binnenkant’.
Gerda Dendooven wisselt de treinreis af met het verleden zoals Konijn zich dat herinnert. Een leven met als enig lichtpunt de ontmoeting met de man met wie ze later zal vertrekken.
Gerda Dendooven is op haar best als ze Konijn laat vertellen over de plek die ze inneemt in het kleinburgerlijke gezin. De jongste van drie meisjes, een nakomertje, voorbestemd om voor haar onredelijke, veeleisende en domme moeder te zorgen als haar vader het loodje heeft gelegd en haar zussen het huis uit zijn gevlucht. Konijn is als Assepoester, maar dan net zo lelijk als de stiefzusters uit het sprookje. Haar moeder is de boze stiefmoeder. De oudere man zou met een beetje fantasie de prins op het bal kunnen zijn.
Onder de hoede van de oudere man knapt Konijn op. In het tweede deel van Tabac, als de bestemming is bereikt, is zelfs haar schurftige huid verdwenen. Maar donker blijft het. Want ook in Zuid-Italië is Konijn een onwelkome vreemdeling. Een buitenstaander die op z’n best wordt getolereerd.
Gerda Dendooven en Mirjam Oldenhave: twee kinderboekenmakers die nieuwe schrijvershorizonten verkennen. Beide boeken zouden we sprookjes kunnen noemen. Maar waar Mirjam Oldenhave een gewone hedendaagse vrouw in het leven roept die de mensheid hoop biedt, schrijft Gerda Dendooven een zwarte Assepoester zonder ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’.
Mirjam Oldenhave: Alles goed en wel
247 blz. 17,99 euro
Ambo Anthos
Gerda Dendooven: Tabac
198 blz. 18,99 euro
Querido