De grote angst in de bergen van Charles-Ferdinand Ramuz en Twee mensen samen van Knud Sonderby. Twee modernistische romans, uit het midden van het interbellum, breken met de regels, want in de literatuur heiligt het doel de middelen.

Theo Hakkert

 

Bah, wat zijn we keurig geworden. Ons is geleerd te doen zoals het hoort. Regie- en stijlaanwijzingen zijn van vrijblijvende adviezen verworden tot regels en als we zijn eenmaal hebben geïnternaliseerd weten we niet anders meer en doen we zoals opgedragen.

Wat leerde de docent ons ook weer? Schrijf in steeds dezelfde tijd. De tegenwoordige, de verleden, de voltooid verleden. Die keuze is vrij, maar blijf er dan bij. Schakel vooral niet over van de ene in de andere tijd, en doe je dat toch, bijvoorbeeld in een flashback, doe het dan niet binnen een alinea en zeker niet binnen een zin.
Het zou zo’n rommeltje worden. De lezer zou zich afvragen wanneer dit verhaal nou eigenlijk speelt. De lezer zou eens in verwarring raken.

Geldt allemaal ook voor het perspectief en de verteller. Niet van ik naar hij, van ik naar wij, of van ik naar jij of alle vice versa’s. Niet binnen een alinea, zeker niet binnen een zin. De lezer gaat vast denken dat de schrijver er geen verstand van heeft. Ook ongeschreven regels zijn regels.

In de literatuur heiligt het doel de middelen. Zoals iemand tijdens een leesclub – het ging over Hoe ik non werd van César Aira – eens zei: ‘Niets saaier dan een betrouwbare verteller’, zo kan, mag, moet (doorhalen wat niet van toepassing is) een schrijver precies dat doen wat hij wenselijk acht of te vertellen wat hij wil.

In het interbellum begrepen ze dat beter dan tegenwoordig, zo lijkt het wel. Althans, om generaliserende overdrijving te voorkomen, waren er twee schrijvers, ieder uit een klein (taal)gebied, die maling hadden aan wat geacht werd volgens de ongeschreven regels te zijn. Knud Sønderby uit Denemarken, Charles-Ferdinand Ramuz uit het Franstalige deel van Zwitserland.

De neiging is groot om hier een wijdlopige passage in te voegen over de huidige braafheid in de Nederlandstalige letteren. Want braaf is het, tot gapen aan toe, maar ik weet niet of het aan de auteurs ligt of aan de markt. Menig nieuw Nederlands boek leg ik teleurgesteld terzijde, omdat er literair gezien, meer specifiek qua vorm en durf, weinig gebeurt. Vaardig geschreven boeken zijn het, maar vaardig is de dood in de pot.

Willen de auteurs dit zelf of heeft de redacteur van de uitgeverij, met een oog op de verkoopbaarheid, het avontuur afgeraden en uitgevlakt? Dat verhaal gaat, ik vang het hier en daar op, maar ik kan het niet bevestigd krijgen. Ik stel slechts vast dat ik boeken wegleg, wat ik dat voorheen zelden heb gedaan.

Terug naar de Deen en de Zwitser en hun stuwende manier van vertellen. Van Knud Sønderby (1909 – 1966) verscheen een/zijn tweede roman in vertaling. Eerder al lag er Midden in een jazztijd. Nu Twee mensen samen. In Denemarken zijn het klassiekers die tegenwoordig in één band worden uitgegeven, zo horen ze bij elkaar.

Romans over het actuele leven van die tijd zijn het. In Twee mensen samen schrijft Sonderby over een film die uitkwam in 1932, terwijl het boek ook in dat jaar speelt en werd uitgegeven. Het is het aloude verhaal van een jonge man, student uit betere kringen, die verliefd wordt op een meisje uit een lager sociaal milieu. Over de onmogelijkheid niet alleen van hun relatie, maar bij uitbreiding van iedere relatie. De onmogelijkheid elkaar door en door te kennen, dat werk. Met alle bijkomende emoties en gevoelens: frustratie, woede, lethargie, hoop en wanhoop – en een open einde, want ook al is het onmogelijk, we blijven het proberen.
‘Het is het aloude verhaal… Je weet van elkaar niet wat je denkt… Je raadt! (…) Je weet niets van de gedachten van de ander, je raadt, je volstaat met zelf bedenken.’ 

Schrijvers zeggen vaak bij openbare interviews, waarbij niet altijd iedereen in het publiek het boek (al) heeft gelezen, dat het verhaal best mag worden verraden. Het gaat niet om het verhaal, maar om hoe het geschreven is.
Sonderby doet het zo, puur omdat het hem zo goed leek. Eerst drie hoofdstukken in de eerste persoon, om er in te komen. De groep, de personages, de stad Kopenhagen, de verveling, de jeugd worden neergezet. Er lekker dicht bovenop. Vanuit Kay, de student van goeden huize.
Aan het eind van hoofdstuk 3 geeft hij van Kay en Kirsten, zijn lief, een kort cv. Als waren het regieaanwijzingen bij een toneeltekst. Vervolgens komt er een kort hoofdstuk 4, waarna bij hoofdstuk 5 het perspectief definitief wisselt naar de derde persoon. Opeens is er distantie. Opeens heet het: ‘Kay Ruben, aankomend arts’ en verderop ‘ene Kirsten Bruun’. Alsof de roman opnieuw of nu pas begint. Ondertussen zijn we al pareltjes gepasseerd als ‘Ze keek naar de stoeptegels onder haar voeten alsof ze die zo goed kende dat het haar interesseerde hoe het met ieder afzonderlijk ging’.

De perspectiefwisseling werkt wonderwel, maar aan de verteldrift verandert er niks. Sønderby kan het doen voorkomen of hij maar wat doet. De nonchalante stijl geeft vaart.
Verteldrift en nonchalance zouden elkaar kunnen uitsluiten of haaks op elkaar kunnen staan. Bij drift zou kunnen horen dat de auteur het allemaal wel eens even piekfijn zal uitleggen, met alle details bij de hand. Zo was het en dit moet de lezer weten.
Bij nonchalance zouden de details er minder toe kunnen doen. Het is nog niet helemaal verwerkt of uitgedacht, maar het moet verteld worden en wel nu. Dan maar fouten.
De combinatie werkt hier voortreffelijk.

Het mooist zijn de momenten in de roman dat de verteller door de vierde wand breekt. Aan het eind van de roman, als is gebleken dat Kirsten al een kind heeft, denkt de verteller er in een flits overna de vader van het kind te doden. Dan staat er ineens: ‘Ik zou hem dat ook best kunnen laten doen’. Eén zinnetje is het maar. Maar zo mooi. Wie is die ik? De schrijver? De verteller? Kay? Een schitterend moment, want de conventie wordt doorbroken, omdat het hier ter plekke gewoon zo moet, ja.

Charles-Ferdinand Ramuz (1878 – 1947) deed het in 1926 ook op geheel eigen wijze. Met wat hierboven staat, dat de inhoud gerust verraden kan worden, zou hij geen enkele moeite hebben gehad.
Twintig jaar geleden heeft zich op een hoge alpenwei bij Sassenaire een drama afgespeeld. Het is met vele raadsels omgeven, het is alsof het er letterlijk heeft gespookt. Weinigen in het kleine dorp konden het navertellen. Vandaar de mythevorming. Maar een nieuwe generatie heeft het daar nu voor het zeggen. Het gras daarboven is wel heel erg groen en dus moest er maar eens een nieuwe expeditie op touw worden gezet. Een van de overlevenden waarschuwt, maar hij vindt dovemansoren. Genoeg om te weten hoe dit zal aflopen.

Wat Ramuz vervolgens doet is de lezer bij lurven, lorgnet en nekvel pakken en hem mee omhoog de Alpen in sleuren. Door dicht op de actie te zitten, door er afstand van te nemen, door lustig van ik naar jij naar hij naar wij te schakelen, omdat hij vindt dat de vertelling het vraagt – en uiteraard al die wisselingen binnen alinea’s en zinnen. Schitterend, de werkelijkheidsniveaus vervliegen waar je bij staat.

Vooral het gebruik van wisselende werkwoordstijden is prachtig. Zinnen die in de verleden tijd beginnen eindigen in de tegenwoordige en andersom. Met elke wisseling, van zowel tijd als vertelperspectief, verandert ook de positie van de lezer: op de schouder, in het hoofd, als een drone (kunnen we nu zeggen) boven de scène, en dat alles heftig en snel. Even ontsnappen is er niet bij, Ramuz is genadeloos als de bergen zelf en trekt de lezer zo weer dichterbij. Het pad van de verteller is nu eenmaal net zo smal als het geitenpaadje omhoog.

Maar al even indringend is hoe hij rustig een pagina lang (zie p. 87) het verhaal in de ze-vorm houdt. Iets van 21 keer gebruikt hij daar ‘ze’, meestal worden hiermee de boeren bedoeld, een enkele keer de koeien. En wat maakt het uit in het isolement van de alm? ‘Ze’ zijn sowieso aan elkaar overgeleverd, ‘ze’  kunnen allebei niet weg, ‘ze’ kunnen niet anders.

In zijn uitstekende nawoord legt vertaler Rokus Hofstede verantwoording af over de keuzes die hij heeft moeten maken. Ook schrijft hij: ‘Fascinerend in De grote angst in de bergen, meeslepend zelfs, is hoe Ramuz een realistisch verhaal weet te voorzien van een tragische, mythische, bovennatuurlijke, sprookjesachtige en bij vlagen hallucinatoire dimensie, en dat zonder de draad van het realisme door te knippen’.
Klopt.

De voor die tijd recent verworven inzichten en durf van het modernisme zijn, zo zou je kunnen denken, ook tot het Deense en Franstalige deel van Zwitserland doorgedrongen. Beide boeken wekken echter de indruk dat de auteurs zelfstandig tot deze vormen en manieren van schrijven zijn gekomen. Gewoon, ieder voor zich. Schrijven voorbij de ongeschreven regels.


Charles-Ferdinand Ramuz: De grote angst in de bergen
Vertaling: Rokus Hofstede
192 blz. 21,50 euro. Uitgeverij Van Oorschot

Knud Sønderby: Twee mensen samen
Vertaling: Femke Muller
250 blz. 18,50. Uitgeverij Oevers

y_zhao8-kopenhagen-cafe-interieur
(Café van het Deens Design Museum, Kopenhagen. Foto: y_zhao8)