De eerste roman van Diego Zúñiga, verschenen in 2009 en nu vertaald met behoud  van de originele titel, Camanchaca, heeft raakvlakken met tal van andere boeken, maar staat fier op eigen benen.


We leven in tijden van fragmentarische literatuur. Korte hoofdstukken of passages, soms maar één per pagina. Vaak niet chronologisch. In uitgebotte taal.
Bij het vele interessante in de heldere, filosofische vertellingen in Het tegenovergestelde van een mens van Lieke Marsman duidt het aantal van een kleine vijftig hoofdstukken op 172 pagina’s niet op een ouderwets doorgeschreven roman. Let wel, ik heb het alleen over de structuur.
De roman past wat dat betreft in de grote trend. Ik bespreek ze graag, daar niet van. Cynan Jones, Alejandro Zambra, Claire-Louise Bennett – ieder schrijvend op hun eigen manier, maar zelden uitvoerig. Alinea’s, witregels, documenten, sfeerbeelden. Een iele verhaallijn. De zeggingskracht vervat in bondigheid. Bonsai.

INTERMEZZO. Ergens snap ik Pieter Waterdrinker wel toen hij 18 juni de volgende tweet verzuchtte: ‘Verlang naar grote, sappige romans. Die beheptheid met stijl is typisch Nederlandse aberratie. Wat was stijl van Tolstoj? Dat was hijzelf’. 

Nog een naam. Een voor Nederland onbekende Spanjaard is Agustín Fernández Mallo. Sinds 2006 publiceerde hij de Nocilla trilogie, een reeks waarvan er twee in het Engels beschikbaar zijn voor wie niet kan wachten op wat misschien nooit gebeurt, een Nederlandse vertaling.
Mallo komt de eer toe dat zijn trilogie naam heeft gegeven aan een nieuwe generatie schrijvers in Spanje, die zelfs daar vaak onbekend zijn. Van de website themodernnovel.org haal ik de volgende namen:  Jorge Carrión, Vicente Luis Mora, Eloy Fernández Porta, Roberto-Juan Cantavella, Milo Krmpotic, Lolita Bosch, Javier Calvo, Domenico Chiappe, Gabi Martínez, Álvaro Colomer, Germán Sierra, Diego Doncel, Mercedes Cebrián, Mario Cuenca, Salvador Gutiérrez Solís, Manuel Vilas, Harkaitz Cano en Juan Francisco Ferré.
Het lijken, godbetert, wel al die onbekende, maar o zo belangrijke schrijvers die Roberto Bolaño steeds noemt in zijn grote romans en naar wie naarstig wordt gezocht vanwege de urgentie in hun oeuvre, dat bijna niemand kent.
Agustín Fernández Mallo doet precies dat wat hierboven staat beschreven: niet chronologisch gerangschikte fragmenten bij elkaar plaatsen, die zelden meer dan een pagina nodig hebben. Rare anekdotes, maar ook citaten uit ander werk, uit films, uit interviews, computertaal, architectuur. De ragfijne interne verwijzingen vallen gaandeweg in elkaar, al blijven dwarsverbanden ook vaak uit.
Zo experimenteel is Diego Zúñiga niet, wiens debuut Camanchaca wel de vorm deelt met Mallo’s boeken. Hij citeert niet, hij schrijft alles zelf. Wel één episode per pagina, in tijd verspringend. Wat in deze vorm natuurlijk makkelijk kan. Een flashback is zo geplaatst. Wisselen van tegenwoordige tijd naar verleden tijd en terug doet de rest.

Diego Zúñiga gebruikt deze schervenroman om een familieverhaal te vertellen waarin veel wordt verzwegen, waarin veelbetekenend wordt gezwegen ook.
Centraal staat de moeilijke relatie tussen een jongen die erg aan zichzelf twijfelt en zijn ouders, die uit elkaar zijn. Zijn vader heeft een nieuwe vriendin. Zijn moeder zit vol wrok, de jongen vol vragen die hij niet durft te stellen of waar hij geen antwoord op krijgt. Met name de vraag hoe een overleden oom aan zijn einde is gekomen blijft onbeantwoord. Heeft zijn vader er iets mee te maken? Een tijdlang staan de passages over moeder links en die over vader rechts.
Het is een coming-of-age verhaal, het is ook een reis. Net als Lito, de jongen in de roman Stille sprekers van Andrés Neuman, maakt de naamloze jongen uit Camanchaca een autoreis met zijn vader. Wat indirect communiceren betreft zijn er wel meer parallellen tussen de romans.
Hij zit bij zijn vader en diens vriendin in de auto. Hij is te dik, maar een meer acuut probleem is zijn tandpijn. De reden van de reis is dat in Peru de tandartsen goedkoper zijn dan in Chili. Tijd voor veel reflectie. Tijd ook om zijn vader die vragen te stellen, maar wijzer wordt hij niet.
En dan zijn moeder, die hem in een scene zelfs lijkt te verleiden. Sowieso is ze aandachtsziek. Soms is het beter je helemaal niets te herinneren, zegt ze op een kernachtig moment. Dit zwijgen, ontkennen en negeren leidt tot boeken als deze. Met veel wit en weinig uitleg, maar niet zonder spanning. Hier en daar zinderend zelfs, zeker wanneer toespelingen worden gemaakt op de periode dat Pinochet in Chili aan de macht was – Alejandro Zambra voert die tijd ook steeds weer op, soms net zo indirect als Zúñiga.
Rijdend door de woestijn richting Peru stuiten zoon, vader en vriendin op de camanchaca, wat de naam is voor de mist die in de Chileense Atacama-woestijn hangt. Een mist die zonder dat de symboliek er te dicht bovenop ligt ook over de roman hangt. Of beter: in de roman, in het hoofd van de jongen, in de relatie tussen ouders, kind en de andere familieleden – ook een grootvader annex Jehovagetuige zwijgt al evenzeer. Mist die niet hangt in de stijl. Daar heeft de lezer goed zicht op. Een helder zicht zelfs, op een intrigerende roman over hoe pijnlijk het is op te groeien in een woestijn van familiaire mist en desinteresse.

Diego Zúñiga: Camanchaca.
Vertaling: Merijn Verhulst.
17,99 Uitgeverij Karaat

foto Orlando Contreras López