Recensie: Joseph Conrad - De zee, een spiegel

Hoe fraai en beeldend ook, en hoe respectvol en nederig Joseph Conrad (1857-1924) over de zee schrijft, er gaat niets boven zijn beschrijving van hoe hij het leven aan wal beleefde. In hoofdstuk 14 van De zee, een spiegel, de vertaling van The Mirror of the Sea (uit 1906), is hij in Amsterdam aangeland. Steeds meer tegen heug en meug, want de lading voor het schip waar hij de verantwoordelijkheid voor draagt komt almaar niet uit het Nederlandse binnenland te voorschijn. Het is een barre winter, alles is bevroren en ondergesneeuwd. De inkt bevriest in de pot – lastig voor een schrijver in die tijd. Vervoer is niet mogelijk, hij moet wachten op zijn cargo. Dagen, dagen, dagen. IJskoud Amsterdam laat hem ijskoud in de steek.

Joseph Conrad – in Polen geboren, later Engelsman geworden – heeft twintig jaar gevaren. Hij wist het te schoppen tot gezagvoerder, maar in het boek heeft hij vooral dienende rollen. Prachtige passages wijdt hij aan de kapiteins onder wie hij diende. Mannen van stavast, maar met kronkels en eigenaardigheden ook. Zonder uitzondering. Eenzaamheid, weemoed en drank, karakters die koppiger waren dan menige storm – kapiteins waren geplaagde mannen. Zwijgers ook.

Conrad is de schrijver van Heart of darkness, Nostromo, The Secret Agent, Lord Jim, maar ook van maritieme werken. Zoals De zee, een spiegel. Zijn memoires aan de zee.
En dan is hij dus in Amsterdam gestrand. Gelukkig, want dit gedwongen verblijf leverde de mooiste delen van het boek op. Hij schrijft:

‘Ik roep me een winterlandschap in Amsterdam voor de geest, met op de voorgrond een vlak braakland met hier en daar een stapel timmerhout, als het huttenkamp van de een of andere doodarme stam; de uitgestrekte Handelskade; koude stenen kaaien, met een dun sneeuwlaagje bedekt, naast het harde, bevroren water van het kanaal waarin schepen achter elkaar lagen opgesteld, met slaphangende, beijzelde meertouwen en stille, verlaten dekken, omdat, zo werd ik door de hoofdstuwadoor (een vriendelijke, bleke man met enkele goudkleurige haren op zijn kin en een rood aangelopen neus) geïnformeerd, hun vracht verder landinwaarts op ingevroren barken en aken lag te wachten.’
Goudkleurig en rood als onverwachte tinten in een zwart-witte wereld.

Telkens meldt hij zich, tegen beter weten in, maar gedreven door zijn bazen in Glasgow, bij de heer Hudig, die gaat over de aanvoer van de vracht.

‘Hij was een forse, donkere Nederlander met een zwarte snor en een zelfverzekerde blik. Het eerste wat hij altijd deed was me, voordat ik iets had kunnen zeggen, in een stoel te duwen, waarop hij me gul een flinke sigaar presenteerde en in uitstekend Engels een oeverloze verhandeling over de uitzonderlijke barre weersomstandigheden afstak.’
Het laat zich raden wat de uitkomst van het gesprek was. Meesterlijk geobserveerd, meesterlijk opgeschreven.
Het zijn deze mannen, de stuwadoors, de kapiteins, de matrozen die blijven hangen bij lezing van dit boek. Verder is het een catalogus (of is logboek beter?) van wat scheepvaart rond 1880 – 1900 betekende. Houten schepen nog vooral. De opkomst van de stoomschepen wordt door Conrad met argusogen gevolgd. Met bewondering, maar in zijn hart gaat niets boven een schip van hout op een oceaan.
Hij kent als zowel schepen als zeeën, oceanen en de elementen menselijke eigenschappen toe. Het wemelt van de personificaties. ‘Het schip is een gevoelig wezen met wier grillen je rekening moet houden als je wilt dat ze zichzelf en jou tijdens haar stormachtige leven tot eer zal strekken.’
De oceaan is de ene keer een ‘barbaarse tiran’, maar dan weer schmiert Conrad dat de  oceaan altijd ‘welwillend’ is geweest.
Winden blazen uiteraard. Vergeet niet dat op land- en zeekaarten de wind werd afgebeeld als een blazende wolk, vaak met een menselijke gelaat. De mens vocht tegen de elementen, maar die kregen menselijke eigenschappen toegekend.

Alle aspecten van de scheepvaart eind 19de eeuw komen langs. De lading, de kunst van het zeilen, de hiërarchie aan boord, het stof waar zeilen van worden gemaakt, de touwen, de vernedering van een stranding, het uitblijven van berichten, de wekenlange stiltes, de dood, de vermissing, de havens, de rivieren ook. Prachtig is de beschrijving van hoe zijn schip de Theems op vaart. Wie dit leest kan niet anders dan denken aan Heart of darkness, de roman die immers begint bij de monding van de Theems, waar Charlie Marlow, omdat het wachten is op beter tij, het verhaal vertelt van zijn barre avonturen in Congo.
Zo goed is De zee, een spiegel niet. Maar als logboek van een tijdperk waarin de zeeën nog echt bevochten moesten worden, een strijd die de zeeën nooit verloren, is het enerverende lectuur.

Joseph Conrad: De zee, een spiegel.
Herinneringen en indrukken.
Vertaling: Lisette Graswinckel.
206 blz, 24,99 (hardcover met omslag)
Uitgeverij Van Oorschot

scott-johnson-vergaan-hout-van-schip
foto Scott Johnson

foto Ana Pinta