Niets is gewoon aan Wittgensteins minnares, een roman uit 1988 van David Markson. Het is één grote, ononderbroken reeks aan associaties. En een meesterwerk, dat is het ook.

door Theo Hakkert

Nooit wanhopig worden, nooit opgeven. Sterker nog: soms het lijkt of je als wannabe schrijver maar beter kunt hebben dat je manuscript zo vaak mogelijk wordt afgewezen. Hoeveel voorbeelden zijn er niet van romans waar niemand brood in zag en die later werden gerekend tot de grootste literatuur en/of een kassucces werden?

Siegfried Lenz, J.K. Rowling, zowel onder eigen naam als later als Robert Galbraith. Ze mochten afwijzingen meemaken. Robert M. Pirsig werd 121 keer afgewezen voor Zen. Recenter: Eimear McBride en A Girl is a Half-Formed Thing. Zeven jaar leuren.
En natuurlijk John Kennedy O’ Toole, die zelfmoord pleegde toen zijn roman Een samenzwering van idioten alsmaar geen uitgever vond. Postume erkenning is geen troost.

Hoog op de lijst staat ook David Markson (1927-2010). Hij ontving 55 afwijzingen voor Wittgenstein’s Mistress en hield er deze lijst van bij.

Maar wat blijkt? Ja, de roman is nergens mee te vergelijken, maar is dat niet wat we willen? Er ligt nu een vertaling voor, gemaakt door Bindervoets & Henkes, de vertalers die ons de volledige Joyce schonken.

Niet dat Wittgenstein’s minnares een moeilijk boek is, zeker niet. Het is alleen een kwestie van beginnen en even doorlezen, echt in het ritme komen. Pagina’s lang denken: wat is dit in hemelsnaam? Tot je de cadans te pakken hebt of de cadans jou. Er beginnen patronen te ontstaan, interne verwijzingen, herhalingen, het begin van een mogelijk verhaal. Niet dat er een verhaal in zicht komt, maar dat is ook helemaal niet nodig. Een verhaal is sowieso overschat.

Ik kan het dan ook maar beter meteen vertellen. De stroom aan associaties waar de roman uit bestaat, komt voor rekening van ene Kate. De verwarring uit het begin ontstaat omdat ze beweert in de grootste en belangrijkste musea ter wereld te hebben gewoond. Gewoond? Huh? We lezen dat ze beweert of denkt de laatste persoon op aarde te zijn. Ze typt de zinnen – aan alinea’s doet ze niet – op een oude typemachine in een huis aan zee. Uit wat ze optikt valt op te maken dat ze een ander huis daar aan de kust in brand heeft gestoken, en wat ze nu doet is de tijd uitzitten en haar ideeën opschrijven, in associaties die van de hak op de tak gaan.

Ergens tegen het eind tikt ze:
‘Maar wat zit er eigenlijk niet in mijn hoofd?
Soms lijkt het verdomme wel een museum.
Of alsof ik benoemd ben tot curator van de hele wereld’

Muziek, beeldende kunst – vooral beeldende kunst, musea – en taal zijn de hoofdthema’s. Haar gedachtensprongen brengen haar telkens terug bij Van Gogh, Brahms, Homerus, Sappho, de klassieken, Odysseus, Rembrandt, Rembrandts kat, Tiepolo, Picasso, Berlioz, Troje, Nietzsche – het is een eindeloze rondgang door zeg maar gerust de hogere kunsten, een rondgang die niet van inconsequenties is gespeend.
Op een gegeven moment hangt De Nachtwacht in het Tate. Fout, ja, fout, maar in dit boek is het volledig gepast. Want zo leren we Kate kennen: enorm erudiet, maar niet zonder snobisme waar deze vorm van name-dropping al snel naar riekt.

Zonder dat hij vaker wordt genoemd dan anderen – zonder te tellen vermoed ik dat Brahms er het vaakst in wordt genoemd, en de twee biografieën van Brahms waar Kate gewag van maakt, eindeloos, aan het eind van het boek kon ik ‘biografie van Brahms’ niet meer uitstaan! – gaat dit boek over Wittgenstein.
Niet over de persoon, de filosoof Ludwig Wittgenstein (1889-1951), maar over zijn ideeën. Kate heeft Wittgensteins manier van denken en redeneren volledig geïnternaliseerd. Het is hier waar haar van de hak op de tak-associaties raken aan de logica van Wittgenstein. Als een van Wittgensteins beroemdste zinnen valt – ‘De wereld is alles wat het geval is’ – past dat volledig in denktrant van Kate. En zo hangt Markson haar als het ware de cape om van Wittgensteins koele wijze van denken.

Wat daar bij hoort is dat ze twijfelt aan de toereikendheid van taal. Want dat ervoer Wittgenstein als geen ander. Vandaar dat Kate herhaaldelijk terugkomt op wat ze heeft beweerd en zichzelf meent te moeten corrigeren. De woorden zijn niet precies, er is geen vastliggende overkomst tussen het woord en het ding waar het naar verwijst. De taal is ontoereikend, maar er is niets anders. Wat je hooguit kunt hopen is dat ‘de ander’ dezelfde taal machtig is, zodat er communicatie mogelijk en wederzijds begrip, een gesprek, een uitwisseling van indrukken.

Voor Kate is dit probleem oneindig groter, want ze mag dan vrijwel dagelijks haar associaties op papier zetten, in haar besef dat ze de laatste mens op aarde is, is het de vraag voor wie ze dit doet. Alle taal is ontoereikend als er niemand meer is die zou kunnen luisteren of lezen.

Eigenlijk is het nog een wonder dat ze steeds maar door gaat, want dit besef zou moeten knagen. Zou je zeggen. Maar dat doet het lange tijd niet of nauwelijks. Ja, ze tikt uit eenzaamheid waarschijnlijk.
Tot de lezer er helemaal niet meer op rekent, tot ik me er in ieder geval – met liefde – al bij neer had gelegd dat er geen verhaal zou komen, en dan volgen er opeens zinnen – nog altijd geen alinea’s – die niet meer springen, of althans minder, en komt er een verhaal te voorschijn over een kind dat ze verloren heeft.
Over hoe geschift ze in die tijd was, over een zoektocht, en dat hij – Lucien, het kind – inmiddels twintig zou zijn geweest en dan wordt ook meer duidelijk waarom ze een huis in brand heeft gestoken.
Waarna ze snel weer, voor de zoveelste keer, begint over een kat en hoe moeilijk het is een naam voor een kat te bedenken.

Nooit aan dit boek beginnen om dit verhaal of welk ander verhaal dan ook, dit is er het boek niet naar. Dit is een boek als een nooit eindigende zoete vloed, de golven golven maar door, de ene mooie zin na de andere, gevolgd door een onnavolgbare gedachtensprong. In een cadans die je niet in slaap wiegt, maar je aangenaam scherp houdt.

Oppakken, doorlezen, teruglezen, terugslaan, ergens beginnen, ergens ophouden, zeker niet in één ruk uitlezen. Beweerd wordt je nooit twee keer in dezelfde golf kunt stappen. Jawel, dat lukt met Wittgenstein’s minnares.

David Markson: Wittgenstein’s minnares
Vertaling: Erik Bindervoets en Robbert-Jan Henkes
Nawoord: Lieke Marsman
Uitgeverij Van Oorschot.

David Markson. Foto: Sleepyrobot at English Wikipedia