“Ik ben ik, maar in dit boek ook weer helemaal niet. Het is mijn geschiedenis, maar ook weer niet de mijne.”

 

Scherven, foto’s en geruchten. Daar moest Katja Petrowskaja het mee doen bij het reconstrueren van haar familiegeschiedenis. Misschien Esther is genomineerd voor de Europese Literatuurprijs.


Ze is grieperig teruggekeerd uit Parijs. “Ik was daar nooit eerder geweest, maar nu heb ik dan eindelijk aan het graf van Napoleon gestaan”, zegt Katja Petrowskaja (45) terwijl ze zwarte thee schenkt in haar ‘Residenz’, zoals ze haar etagewoning in de wijk Prenzlauer Berg in het oostelijk deel van Berlijn omschrijft.
Steden en landen reist ze af met haar eerste boek Misschien Esther. Een boek waarop geen etiket met genreaanduiding te plakken valt. Geen roman, geen non-fictie. Alleen op de achterkant van de Duitse editie staat terloops het woord ‘Epochenroman’. Het is literair spoorzoeken van de hoogste orde. Een familiegeschiedenis, samengesteld uit scherven, foto’s en reizen.
Katja Petrowskaja heeft geprobeerd te achterhalen wat er van haar vele familieleden is geworden in de vorige eeuw. Ze had namen opgevangen en verhalen gehoord. Wat klopte daarvan?
Haar familie uit Kiev, waar ze zelf is geboren in 1970, bestond uit boeren, soldaten en leraren. Door de oorlog raakte iedereen verspreid. Petrowskaja’s familiestamboom omvat daardoor een levendige mix van culturen en talen. Van Jiddisch, Pools en Oekraïens tot Hebreeuws, Russisch en Duits.
Er was een grootvader van wie werd gezegd dat hij pas na 41 jaar uit de oorlog was teruggekeerd. Een oma zou hebben gewerkt voor de Russische minister Molotov. Een oom was terrorist en pleegde aanslagen. Een grootvader gaf desgevraagd steeds andere familienamen op, om verwarring te zaaien bij bezetter en vijand. Sporen van anderen leidden naar Auschwitz, naar Mauthausen en naar Babi Jar, het ravijn in Kiev waar in 1941 meer dan 100.000 mensen door de nazi’s werden vermoord.
Katja Petrowskaja is er met Misschien Esther meesterlijk in geslaagd het familiemozaïek bijeen te schrijven. Waarbij Misschien Esther een naam is.
Ze hoorde van haar vader het verhaal over een overgrootmoeder die boven had gewoond en niet meer kon lopen. Toen de nazi’s kwamen en iedereen op de vlucht sloeg, bleef zij boven. Toch werd ze later op straat gevonden. Was ze zelf naar beneden gelopen? Hoe ze heette? Vader hield het op: ‘Misschien Esther’. Hoe kon hij dat nou niet zeker weten? Iedereen noemde haar altijd Baboesjka.

Het boek is meer dan bijeengeharkte scherven. “Het gaat over familie, de catastrofes in de wereld en mijn romance met de Duitse taal”, zegt ze.
Haar moedertaal is Russisch. Ze schreef het boek in het Duits. Vijftien jaar geleden is ze in Berlijn gaan wonen. “Als ik Russisch schrijf, hoor ik bij het complex dat door Poetin wordt belichaamd. Als ik in het Duits schrijf, is niet duidelijk wie er aan het woord is. Ik ben ik, maar in dit boek ook weer helemaal niet. Het is mijn geschiedenis, maar ook weer niet de mijne.”
Ze heeft moeten reconstrueren, ze heeft haar verbeelding ten volle ingezet. “Al heb ik niets bedacht.”
Niet altijd wordt ze begrepen. “Toen ik de Ingeborg Bachmanprijs had gewonnen, zei een man: ‘Hoe kun je een vrouw als Misschien Esther bedenken en haar dan door een Duitse soldaat laten doodschieten?’. Woedend was ik! ‘Maar dit is mijn overgrootmoeder, zei ik, en het is toch duidelijk dat het waar is’.”
Opeens is ze beroemd. Twintig vertalingen staan er op stapel. “Ik heb mijn hele leven geprobeerd mij te verbergen. De Duitse taal was mijn zoveelste toevluchtsoord. Ik heb altijd ongelooflijke ouders en fenomenale professoren gehad. Nooit heb ik het gevoel gehad dat ik ergens klaar voor was. Altijd dacht ik: ik leer nog. Ik ben gepromoveerd in de literatuurwetenschap en nog bleef dat gevoel er. Dit boek was weer een volgende plek om me in te verstoppen.”

In Kiev geboren dus, gepromoveerd in Moskou. Op haar 19e, ze lacht bij de herinnering, ging ze voor het eerst naar het buitenland. Naar Polen. Vier jaar later verbleef ze een tijd in de Verenigde Staten. Daarna met een om meer dan één reden beslissende periode in Amsterdam. “Daar is mijn dochter verwekt”, vertelt ze. Vijf maanden woonde ze in een kamertje aan de Amstel, tegenover de Stopera. “Ik wilde Nederlands leren.” Dat viel niet mee. “Omdat ik toen blijkbaar een Duits accent had, meenden sommigen mij te moeten aanspreken op de oorlog. Ze benaderden mij met een air alsof in Nederland alle Joden waren gered. We weten wel beter.”
Het werd Berlijn, het werd het Duits. “De Russische verhalen die niet in een andere taal uit te drukken zijn, wilde ik in het Duits vertellen.”
Dat ging moeizaam, zegt ze. Wat dan wel weer heel Russisch is, voegt ze er meteen aan toe. “Het Russische idee is dat alles wat waardevol is, alleen door moeite kan worden bereikt. Gemakkelijk mag niet, dat is verdacht.”
Terughoudend is ze alleen geweest bij de keuze van de foto’s die hier en daar in het boek zijn opgenomen. “Al was ik me wel voortdurend bewust van de grens van het toelaatbare. Wat gebeurt er met je als je te dichtbij komt? Die grens heb ik de hele tijd gevoeld.”

De laatste scherf die ze vond en beschreef, is het verhaal over Rita, grootmoeder van vaders kant. In het boek schrijft ze: ‘Ik wilde niet over haar vertellen, omdat ik haar heldere momenten niet heb meegemaakt en merk dat ik met elke blik in haar richting een sluier optil die ik liever zou laten vallen. Want daarachter woont een zwarte, verstarde waanzin, het intiemste wat maar denkbaar is.’
“Ik wist niet of dat wel mocht van mezelf, maar ik heb het toch gedaan.”
Het was ook moeilijk om over Mauthausen en Babi Jar te schrijven. Ze reisde naar deze schuldige plekken, keek er letterlijk over drempels. “Voor mij is het boek begonnen bij mijn grootvader die na de oorlog weer thuiskwam nadat hij veertig jaar in de goelag heeft gezeten. Ik heb geprobeerd me voor te stellen hoe hij daar zat.”
Voor Mauthausen deed ze dat ook. “Ik keek naar binnen en zag de mensen zitten. Het was een zuiver visioen. Ik stond op de drempel, maar van wie mocht ik eigenlijk naar binnen kijken? Alsof ik de opziener was. Daar schreef ik dan over in de Duitse taal. Dit boek gaat over de manieren waarop het verleden met ons communiceert. Ik zie het als een monument voor verlies.”
Misschien Esther is een uniek boek, ook wat betreft de vorm. “Steeds was het zoeken naar een vorm en methode. Hoe moest ik dit vertellen, wat was de goede omgangswijze met dit materiaal? Je wilt natuurlijk iets nieuws maken. Dit is een poging iets te uiten en een waarneming vast te leggen.”
Het boek begint op het Hauptbahnhof in Berlijn en zo reist de lezer de geschiedenis binnen. “Misschien wel het enige deel dat echt literair is”, fluistert ze. “Daarom weet ik ook niet of ik wel schrijven kan.”

 

 

Het boek is verschenen bij De Bezige Bij.