Na boeken met titels als Groente en Worst kon Atte Jongstra de kans een roman te schrijven rond de aardappel natuurlijk niet laten lopen. De drie hoofdingrediënten van de traditionele Hollandse maaltijd zitten nu in dit – wat de gekheid betreft – door en door Hollandse oeuvre. Met De Aardappelcentrale schreef Jongstra een nogal ongewone oorlogsroman, zoals van hem verwacht kon worden.

door Theo Hakkert

Je weet het nooit met Atte Jongstra (1956). Zijn interesses zijn nogal onalledaags. Hij heeft een scherp oog voor geschiedenissen uit de marge en de boeken daarover. Zijn recensies gaan steevast over boeken met de gekste onderwerpen. Zo bezien zou hij zelf de meest voor de hand liggende bespreker van zijn eigen romans zijn.

Ook van De Aardappelcentrale, want qua uniciteit sluit deze roman naadloos aan bij de voorgaande tien die van hem verschenen en bij zijn non-fictie en essays. Het is een oorlogsroman, in die zin dat het binnenste verhaal van de raamvertelling zich in de oorlog afspeelt.

Terwijl hij, laten we hem de verteller noemen, bezig is met de voorbereidingen van het schrijven van een biografie (dit is het raam), loopt hij bij toeval tegen een vrij incontinente bejaarde op die hem, na een openhartig en koddig gesprek, de papieren meegeeft waarin hij zijn leven heeft beschreven. Onbewerkt, ruw materiaal. Nou, daar kan Jongstra, pardon de verteller wel wat mee.

Zo lezen we het binnenverhaal van beeldhouwer Chris Holtser, de bejaarde man dus, die zich op slinkse en slimme wijze door de oorlog weet te manoeuvreren door archivaris Standbeelden te worden in Amsterdam, een ideale ambtenarenbaan, in de luwte van de luwte.

In zijn vrije tijd sluit hij zich aan bij een groep kunstenaars die zich onbeschaamd op het kopiëren van oude meesters hebben gestort. Want daar is veel vraag naar, ook in de oorlog, of juist in de oorlog. Hongerwinter, maar er is gebrek aan niets. Drank met name vloeit in overvloed.
Holtser houdt zijn baas op kantoor tevreden door hem en zijn wellustige vrouw zo nu en dan een fijn stuk vlees toe te stoppen, want hij heeft een slager in de familie. Het gaat er jolig en vrijgevochten aan toe. Neuken, slempen en de bohemien uithangen. Het is warempel of de vrije jaren zestig al zijn aangebroken in 1944. Ook aan welwillende vrouwen geen gebrek, wat een aantal verrukkelijke, gedetailleerde seksscènes oplevert – je zou het in dit tijdsgewricht bijna als een statement beschouwen.

Natuurlijk wil Jongstra prikkelen en sarren met de overdaad, terwijl het bestaande beeld van de Hongerwinter zo anders is dan hier beschreven.

Dit spel met realisme vormt de kern van de roman. Als archivaris Standbeelden houdt Holtser alle kranten bij, en eerder aangelegde archieven, speurend naar nieuws over standbeelden. Zijn baas wil dat hij zich meer en meer toelegt op standbeelden die Hitler eren. Het realisme zit hierin dat Jongstra zegt hiervoor oude kranten te hebben geraadpleegd die via Delpher online zijn gezet. Hoe gek al die berichtjes ook mogen zijn, ze komen echt uit de krant, beweert hij. De hele roman roept: hoe gek ik ook ben, het valt allemaal te controleren.
De lezer moet zelf maar beslissen of hij de schrijver op zijn blauwe ogen, reputatie, belezenheid of slimheid gelooft.

Op een gegeven moment wordt het Holtser te heet onder de voeten – de SD weet wie een  monument voor de aardappel op een sokkel heeft geplaatst – en hij slaat op de vlucht, richting het zuiden, waar hij  andermaal de luwte weet te vinden als tolk bij een groep Amerikaanse soldaten.

Dit alles dus gebaseerd op de aantekeningen van Holtser, die door Jongstra en de verteller in de ik-persoon zijn opgeschreven, waardoor het vlies tussen Holtser en de auteur erg dun wordt. De toon is immers dezelfde. Handig en grappig is hoe Jongstra bepaalde delen van het verhaal moet overslaan, omdat Holtser zogenaamd (of echt?) in die periode geen aantekeningen kon of wilde bijhouden.

Deze bizarre, op welhaast olijke toon geschreven roman over kunst, aardappels en oorlog is ongewoon omdat Jongstra de steigers doodleuk om de vertelling heeft laten staan. Een ongeschreven wet is dat een schrijver die steigers wegwerkt in een op het oog keurig gestuct bouwwerk, met de bakstenen keurig gevoegd. Jongstra laat zien dat het ook best zo kan. Hou met die pretenties en vertel!

Je bedenkt een maf verhaal, zogenaamd gebaseerd op onbewerkte aantekeningen. Je schrijft dit verhaal uit, in alle vrijheid en je vertelt er in alle eerlijkheid bij dat de idiote krantenberichtjes allemaal op internet te vinden zijn. Zo heeft hij ook op Delpher een Zwarte Piet-protest gevonden uit 1944. Zoek ze gerust op. Andere bronnen geeft hij ook, zoals het tijdschrift van de Historische Kring Breukelen, jaargang 1993. Toe maar, ga maar checken. Of niet, ook goed.

De lezer kan het er bij laten zitten. Eerder bedacht hij Henry II Fix en wist Zwolle zo ver te krijgen dat er een straat naar de man werd genoemd, terwijl man en verhaal volledig uit Jongstra’s duim waren gezogen. Als er een schrijver is die het spel met goedgelovigheid als pact tussen schrijver en lezer tot een hoger niveau heeft getild, is het Atte Jongstra. Getuige ook De Aardappelcentrale weer.

 

Atte Jongstra: De Aardappelcentrale
263 pagina’s. 21,5o euro. Arbeiderspers

Foto Marco Verch