Recensie: Erwin Mortier - Omtrent liefde en dood.Een afscheid.

Niet voor het eerst, voor een vitale vijftiger deed hij het veel zelfs, schrijft Erwin Mortier over de dood. Toch schrijft hij, in de beginregels van zijn boek Omtrent liefde en dood. Een afscheid: ‘De afgelopen jaren heb ik vaker doden herdacht, maar nog nooit heb ik geschreven over doden die ik van zo nabij heb gekend toen zij nog levend waren, en warm.’

Dat mag op zich kloppen; hij is vaak tot de Styx geweest. Anders gezegd, de dood is een vitaal onderdeel van zijn oeuvre. Ouderdom, afscheid, het einde: het is ervan doordesemd. De meest prominente voorbeelden zijn de novelle Alle dagen samen, waarin een jongetje de kleine wereld aanschouwt en observeert rond het overlijden van een grootvader.

In Godenslaap, zijn Chartres van taal, was een zeer oude dame de verteller. Hélène Dupont. Bedlegerig, geboren in 1900, zodat ze de hele vorige eeuw kon overzien. Haar verhaal, een ragfijn kantwerk aan barokke formuleerkunst.

Afscheid ook in Gestameld liedboek, het boek waarin Erwin Mortiers moeder verdween in de eenrichtingslaan van het onbegrijpelijke woud van Alzheimer.
En sprak hij niet na het overlijden van Hugo Claus bij de herdenkingsbijeenkomst? In taal die schatplichtig was aan de overledene, er een ode aan was en een zich scharen in diens schaduw en licht?
‘Zijn levenswerk heeft me doordrongen van de kleine grote waarheid dat schrijven het openleggen en verkennen is van de minieme, maar essentiële speelruimte waarover een mens beschikt, als wij daartoe de moed opbrengen. Zoals de doden in de klassieke mythologie zich laven aan de rivier der vergetelheid om zich van de herinnering aan het leven te bevrijden, zo staan de dichters, als ze eerlijk zijn, aan diezelfde oever om de taal onder te dompelen in een zachte amnesie, in de hoop om haar als nieuw te laten klinken, en ze voor ons en het leven te redden.’

Hugo Claus was niet de enige schrijver met wie Erwin Mortier meer dan een vriendschappelijke band had. In 2013 verscheen Avond op het landgoed, een boek waar uit bleek dat hij, en zijn vriend Lieven Vandenhaute, bevriend waren met Gerard Reve en dat ze op diens landgoed in Frankrijk waren uitgenodigd geweest. Het dagboek dat hij had bijgehouden, liet hij in druk verschijnen.

Bevriend waren ze ook, allebei en samen, met Jef Geeraerts en diens echtgenote Eleonore Vigenon. Geeraerts, in Nederland nog altijd het bekendst door zijn romanreeks Gangreen – geruchtmakend, verguisd, omstreden (want racistisch en/of pornografisch?) – overleed in mei 2015. Zijn vrouw was toen al acht jaar dood, maar voor Erwin Mortier was het bijna alsof ook zij toen pas overleed. Ze waren onafscheidelijk, ze waren één, symbiotisch. Detail: wanneer hij ergens op bezoek ging, deed hij haar parfum op. Mortier kon pas aan de rouwverwerking voor Eleonore (of Nora) beginnen toen ook Geeraerts er niet meer was. Zodat het boek Omtrent liefde en dood. Een afscheid. een dubbel-afscheid is.

Dat Mortier en Geeraerts bij elkaar over de vloer kwamen – het jongere paar bij het oudere, veelal – was bekend. In 2010 trokken de schrijvers, vergezeld van een cameraploeg naar Congo, voor een laatste confrontatie van Geeraerts met de Belgische kolonie die hem had getraumatiseerd en waarover hij, zonder scrupules maar ook zonder verhullend masker van zelfbeklag en zonder zich beter voor te doen dan hij was, had geschreven in Black Venus en de andere Gangreen-delen.
(Dat de titel ‘gangreen’ niet alleen naar de ziekte verwees, maar ook een andere betekenis had, werd nog eens door Eleonore benadrukt toen zij haar boek over Geeraerts en haar ‘Neergang’ noemde – een anagram.)

Ze moeten een opvallend paar zijn geweest. Nora maakte altijd veel werk van haar uitdossingen – een ander woord is er feitelijk niet. Volgens Mortier droeg ze bij gelegenheid in het openbaar een complete dierentuin.
Erwin Mortier draagt het bevriende paar niet alleen literair ten grave, hij volgt ze ver op hun pad. Hij wil ze herdenken, hij wil ze bijzetten; hij wil ze ook uitdrijven. Om ze zich te kunnen herinneren in plaats van steeds door een nieuwe vloed aan rouw onderspoeld te worden. ‘Dit is een uitdrijving, maar alleen om hen te kunnen weerzien’.

Voor Erwin Mortier, maar geldt dit niet voor al zijn boeken, is deze uitdrijving ook – niet alleen, óók – een exercitie in taal. ‘Door hun dood is de sterfelijkheid onder de rokken van mijn taal gekropen en tot in mijn botten doorgedrongen’.
De confrontatie met de dubbele dood gaat gepaard aan een confrontatie met zijn taal, zijn expressie, zijn stiel: ‘En nu, voor het eerst, moet ik zien te rouwen ín mijn taal, die me mijn eigen vergankelijkheid heeft verraden – ik vraag me af: waarom nu pas, waarom niet vroeger, of later? Waarom kijk ik af en toe, even vergenoegd als gepijnigd, naar de botten in mijn handen nu zij deze woorden opschrijven? Het gemak waarmee ze de pen of het klavier beroeren kan niet verhullen dat een toekomstig skelet op het toetsenbord een danse macabre uitvoert. Het is alsof ik door mijn eigen weefsels heen kijk. Het lichaam is voor mij altijd dat geweest wat de taal voor onbepaalde tijd opschort, in pijn, angst, lust of extase, zoals de taal ons de terugkeer belemmert naar het blote dier dat we zijn. Ik voel hoe het stampt in mijn slaap, dat beest, om de woorden van zich af te schudden. Het maakt me wakker.’
Maar hoe ingrijpend ook, hoe ín de taal hij ook moet zoeken, dit is onmiskenbaar vintage Mortier.

En wat te denken van deze passage over drijfveren, een grondslagenonderzoek gelijk:
‘Wat is een leven? Hoe moeten we het lezen wanneer het boek van de tijd erover dichtvalt?
Ik heb altijd geschreven omdat er voorbij de oordelen die we hier en nu vellen, over onszelf, over onze verwekkers, over wie ons hebben opgevoed en wie we hebben bemind of zelfs verafschuwd, nog een andere dimensie bestaat, of zou kunnen bestaan, waar conventionele oordelen van weinig belang zijn – een volmaakter rechtvaardigheid, waar de kunsten, soms, heel erg soms, de vinger op leggen, door ze te laten horen of voelen en, hoe onvolkomen ook, denken.
Schrijven is voor mij de betrachting de woorden zo precies mogelijk te kiezen om de resonanties die ze in zich dragen te kunnen laten weerklinken. Ik beheers hun nagalm niet, de echo van de betekenissen die ze in het verleden hebben aangezogen. Ik kan alleen maar de ruimte scheppen waarin die echo’s hoorbaar kunnen worden en, heel misschien, beluisterd.’

Het zijn lange citaten, maar dat gaat bij Mortier als vanzelf. Zo werkt zijn register, zo gaat de lezer daarin mee. Mee tot aan de Styx, waar hij zijn vrienden aan de veerman laat. Waar hij ze, hopelijk, kwijt is. In die zin dat hij ze zich kan herinneren, met vreugde en liefde. Uit de toon van de laatste bladzijden van dit – andermaal – indrukwekkende boek valt op te maken dat hij hen uit zijn botten heeft weten te schrijven.

Erwin Mortier: Omtrent liefde en dood. Een afscheid.
104 blz, 17,99 euro. (hardcover) De Bezige Bij.

aun_mortier_e_36153Erwin Mortier. Foto: Lieve Blanquaert