Zero K., de nieuwe roman van Don DeLillo is er zo een die niet alleen onder je huid gaat zitten, maar zich ook in je hersens tatoëert – en dat niet met henna. Het decor is grotendeels een futuristische enclave waar mensen zich laten invriezen, om zodra de techniek zo ver is ze weer verder kunnen met leven.
Een spookachtig, gigantisch complex. Ergens in een streek die lijkt op een Bermuda-driehoek (je verdwijnt erin) maar dan op land, in de buurt van Afghanistan en Kazachstan. Daar is een immens ziekenhuis annex laboratorium verrezen, de Convergence. Daar kunnen zij die dat willen voorsorteren op de overgang naar een volgend leven.
Cryonisme. Invriezen, in de hoop ooit weer tot leven te worden gewekt. Eeuwig leven. Het utopische idee waar de mens al eeuwen op jaagt. Nu geen geloof meer wordt gehecht aan de belofte van eeuwig leven in een hiernamaals, wendt de mens zich tot de wetenschap. Daar zijn we tenminste zelf aan zet.

Ross Lockhart wil dat, sterven nu om verder te leven, straks. Omdat zijn vrouw dat wil. Artis heet ze, ze is ziek, kwalen plagen haar op alle mogelijke manieren. Ross is gezond, maar hij wil met haar mee. Uit liefde, maar ook omdat hij steenrijk is. Hij heeft altijd controle gehad over zijn leven. Logisch dat hij ook controle over het eind wil hebben. Hij nodigt om die reden zijn zoon Jeffrey uit om te komen kijken en afscheid te nemen. Jeffrey reageert geschokt. Waarom zou zijn vader nu al gaan?

Hij heeft sowieso al een troebele relatie met zijn vader, want bij Ross’ eerste huwelijk is er volgens Jeffrey veel misgelopen. Oude verwijten spelen op.
Zowaar krijgt hij zijn vader zo ver dat hij aanvankelijk op zijn laatste schreden terugkeert, al laat DeLillo ook de mogelijkheid open dat Ross zelf tot inkeer komt. De fascinatie van Jeffrey gaat zo ver dat mij herhaaldelijk de angst bekroop dat hij ook mee zou willen.

Over het laboratorium op de grens van leven en dood hoeven we ons als lezers geen illusies te maken. Het is state of the art, of dat zelfs voorbij, en alle technieken zijn tot in de uiterste uithoeken doorontwikkeld, maar dood is dood en of er ooit nog leven te bouwen valt op hersens die op ‘sterk water’ zijn gezet, met lichamen die als mummies worden opgeslagen, is nog maar de vraag.
Of eigenlijk helemaal niet; het optimisme, dat naar geloof neigt, is misplaatst. Koele, strakke, anonieme witte gangen moeten de suggestie wekken dat alles onder controle is. Op schermen worden films vertoond van de meest gruwelijke rampen die de mensheid hebben getroffen, waarbij de boodschap luidt dat het maar beter is nu over te gaan en weer tot leven te komen wanneer deze gruwelen voorbij zijn.

De Convergence etst zich op je netvlies. Het gebouw laat zich vergelijken met laboratoria op verre planeten, zoals we die uit films kennen. Maar het klinische is bedrog. Dan komt het barokke ruimteschip van de film Alien dichter bij de werkelijkheid in de buurt.

Don DeLillo heeft een zeer indringende, confronterende sci-fi roman geschreven. In de van hem bekende stijl die altijd iets afstandelijks heeft, wat heel goed past bij een roman over dit thema en deze onsentimentele tijd. Een roman over een cultuur die de menselijkheid voorbij is. Over een Vatersuche ook, over liefde over leven en dood heen. Over tijd, uiteraard. Over wat is en wat blijft. ‘Rotsen zijn, maar ze bestaan niet.’

De roman lijkt een fenomenale finale te krijgen wanneer Jeffrey terug is gekeerd naar de Convergence en door wanhoop gedreven door het gebouw dwaalt. Maar na dit hoofdstuk, hoofdstuk 8 komt er een negende, bestaande uit losse alinea’s met indrukken. Een coda die voor mij niet had gehoeven.

Laat onverlet dat Zero K (in het Nederlands straks Nulpunt) een grote roman is met  vele verwijzingen naar eerdere romans van DeLillo. Niet de grote scoop van zijn meesterstuk Underworld, maar absoluut een van ’s mans beste.

Don DeLillo: Zero K.
Uitgever Scribner

Vertaling: Nulpunt
Vertaler: Jan Fastenau.
Verschijnt 16 juni bij Ambo Anthos

Foto cryonisme: T Sea

5371974016_ee8d8906a9_o
Don DeLillo. Foto: ADM