In zijn nieuwe roman, Amen, koppelt Marcel Möring de ongrijpbaarheid van de liefde aan actuele thema’s als de vluchtelingencrisis, met fragmenten uit Nederlandse liedjes als leidraad.

Theo Hakkert

Gods wegen zijn duister en zelden aangenaam stelde Bob den Uyl ooit vast. Geldt niet voor de literatuur. Vaak erg aangenaam, toegegeven ook wel eens duister, maar vooral verrassend en met zichzelf in gesprek. Hoe komt het toch dat verhalen, en details uit verhalen, elkaar toch zo op de hielen kunnen zitten? De causaliteit van het toeval?

Het boek dat ik las voordat ik aan Amen begon, de nieuwe roman van Marcel Möring, was De tweede slaap van Robert Harris. Ik heb mijn hoofd gebroken over de vraag in welk boek ik afgelopen zomer ook al over het fenomeen van de tweede slaap had gelezen (vroeger gingen mensen als het donker werd naar bed, werden na 4, 5 uur slaap wakker, gingen 2 uur aan het werk, bedreven de liefde of dronken een glas, om daarna weer 4, 5 uur te slapen. (Het is me nog steeds niet te binnen geschoten.)

Daarna begon ik aan Amen. Het verhaal van Samuel Hagenau, archeoloog te Drenthe. Op een avond wandelt hij rond in de streek rond kamp Westerbork en vindt daar een uitgebrande auto. Iets maakt (dat hij als archeoloog altijd de bodem onderzoekt?) dat hij knielt en bijgelicht door het lampje op zijn telefoon onder de auto kijkt. Daar ligt een lijk.

Later blijkt hoe het lijk daar ligt. Op zijn zij, knieën opgetrokken, keurig bijgezet. Ondiepe kuil. Hand onder het hoofd.
Waar had ik dat zo pas toch ook gelezen?
Bij Robert Harris, in het tweede motto, een passage uit The Mayor of Casterbridge van Thomas Hardy. Waar staat: ‘Over het algemeen lag hij op zijn zij, in een ovale holte in de kalksteen, als een kuiken in zijn schaal; met zijn knieën opgetrokken tegen zijn borstkas.’
Niet de houding van de liggende Boedha die Möring beschrijft, maar die van een soldaat. Beelden, verhalen, ze roepen elkaar op, jagen elkaar op, spelen met elkaar.

Samuel Hagenau lijdt. Aan een gebroken hart en aan onbegrip. Aan frustratie ook, en wanhoop. Zijn relatie met Joyce is beëindigd. Wat hem vooral steekt, en wat hem niet optimistisch maakt, is dat hij er niet in is geslaagd tot haar door te dringen. Het beroemde gegeven dat je de ander nooit helemaal kent, dat wezenlijk contact niet mogelijk is. Hoe veel moeite hij ook heeft gedaan. De beste seks, hun lichamen helemaal één, maar zelfs dan niet.
Aandoenlijk. En gewaagd. Niet de beschrijvingen, wel het aantal vrijpartijen in Hagenau’s herinneringen. De ander niet kunnen kennen, is al een cliché, het zoeken in lichamelijk contact als het geestelijk niet bevredigend is of niet werkt, is helemaal langs het randje. Maar Möring doet het gewoon, en het werkt, ook al omdat hij dit thema weet te verbinden met dat ene allesoverheersende thema in zijn werk en leven: het gevoel dat hij nergens thuis hoort. Bij interviews zegt hij dan gewoon: ‘Ik ben een wandelende Jood’.
Zijn vader was Nederlands-Hervormd, zijn moeder Joods. Hij heeft die moederlijke kant altijd willen onderzoeken.

Nergens voelt Hagenau zich thuis, wat dat betreft deelt hij veel met de schrijver. Het leidt kort voor het eind van deze roman tot ‘We horen thuis waar we zijn, niet waar we vandaan komen’.
Wat hij niet op plekken vindt, heeft hij ook niet kunnen vinden in de liefde.
Hier legt Möring moeiteloos, maar kort, de link met de vluchtelingencrisis, want vluchtelingen hebben ook geen plek waar ze vandaan komen.

Amen is een roman waarbij ook de grafische vorm van belang is. Al vanaf zijn debuut is Möring erop gebrand dat zijn boeken ook qua lay-out en bladspiegel kloppen. Hij schrijft met twee bladzijden op zijn beeldscherm, zodat hij meteen ziet hoe het er in het boek uit zal zien. Amen is gezet in Engelse regelval. De woorden breken niet af. Dat heeft invloed op het ritme en op de allure van het boek, de uitstraling, die iets mystieks krijgt, alsof het een heilig boek is (en nu niet verder overdrijven). Ergens valt het woord zingzang. Dat is het: een soort van liedboek.

Wat hij schrijft over proprioceptie, ‘het besef van je lichaam tot de ruimte om je heen’, geldt ook de bladspiegel, het boek en de lezer.

Mystiek komt ook voor in het boek. Een van de mooiste passages is deze, een fragment uiteraard:
‘Ik herinner mij de nacht. Een sterk besef van orde en chaos als een geheel. En ook: dat ik niemand nodig heb, dat ik verbonden met het verleden, dat dat mijn familie is. Als ik gevoelig was voor het mystieke zou ik het ‘ een met het al’ noemen, of ‘de verborgen harmonie van de kosmos’. In plaats daarvan noem ik het ‘een talent’, het vermogen om samen te vallen met de chaos, on die toe te laten, om zo diep chaos te waden dat je erin opgaat. Orde in wanorde. De causaliteit van het toeval.’

Een zwaar boek is het niet, voor wie dit vreesde uit het bovenstaande, en dat komt door Mörings haast vrolijke spel met de strofes uit Nederlandse liefdesliedjes uit de jaren zeventig en tachtig. (Engelse ook. Van Talking Heads via Tony Bennett en Blue Swede tot Del Shannon – Shannon is een op raadselachtige wijze verdwenen meisje uit Hagenau’s jeugd was genoemd naar deze zanger van Runaway.)

De zin die het vaakst voorkomt, als mantra de roman draagt, is ‘Is het lang geleden?’, de openingszin van Dinge Dong van Teach-In. Bij herinneringen aan Joyce en Shannon duiken regels op van Rita Hoving (Laat me alleen), Peter Schaap (Adem mijn adem), Loeki Knol (Algebra), Het Goede Doel (België).
Al die liedjes die, iedereen kent het fenomeen, zo uit het geheugen opklinken. Maar als Hagenau terugdenkt aan een dans op een schoolfeest, met Belinda, ‘de vrouw die ik van een verborgen verdriet verdacht’, dan weet hij niet meer op welk liedje dat was. ‘Een langzaam nummer. Ik weet niet meer welk’.

En dan is er nog kamp Westerbork. Vaststellen dat Samuel Hagenau niets moet hebben van hoe momenteel op het terrein van dit doorgangskamp de herinnering aan de oorlog vorm wordt gegeven, is een understatement. ‘ Als dit iets is dan een monument voor het falen van de ideeën, voor het gebrek aan broederschap, voor het toekijken en niets doen als honderdduizend mensen uit je midden worden gehaald’.
En: ‘De vrijheid herdenken op een plek als deze is alsof je een schipbreuk herdenkt met een aquarium’.

Een rijke, diepe roman, waarin Möring zijn thema’s op prachtige wijze bij elkaar brengt. Voor zijn doen bovendien compact zonder dat het soortelijk gewicht de roman verstikt. Integendeel. Wat een oeuvre inmiddels!

Marcel Möring: Amen
205 p’s, 22,99 euro (hardcover) De Bezige Bij.