Dit zou de tijd zijn van essayistisch schrijven binnen de fictie. Zo wordt beweerd, her en der. Laat diezelfde tijd daar eerst maar eens overheen gaan. Essayistisch in de letterlijke betekenis van ‘essayer’ – proberen, dat wil zeggen: het losjes volgen van een gedachtelijn zonder vooraf eind en doel te weten, vindt in fictie zelden plaats. Als voorbeeld wordt genoemd de roman van Lieke Marsman, maar die is juist volledig doordacht en geredigeerd.
Geldt ook voor Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken, de eerste roman van Arjen van Veelen (geb. 1980). Het is overigens niet zijn eerste boek. Eerder publiceerde hij Over rusteloosheid, terwijl hij voor zijn boek En hier een plaatje van een kat de Jan Hanlo Essayprijs kreeg. Ah, dus daar komt die opmerking vandaan. Vandaar dat op de achterkant staat: ‘Essayistische roman’.
Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken is een roman die uitgekookt in elkaar zit. Er zit veel informatie in verwerkt, veel achtergrond, een berg geschiedenis, maar dat wijst eerder op non-fictie dan op essayistiek in de zuivere zin van het woord.
Voordat ik erover ophoud zou ik de vraag willen opwerpen wat het verschil is tussen essayistische fictie schrijven en het opnemen van filosofie in romans, zoals bijvoorbeeld Marja Brouwers dat deed in Casino?
We zouden de roman van Arjen van Veelen tekort doen door een nauwe genretypering. Dit is een ego-document, een reisverslag, een biografie en het verslag van een intense mannenvriendschap ineen. Met geraffineerde lagen erin. Ego-document? Niet zuiver, maar dat de protagonist veel overeenkomsten vertoont met de schrijver is evident. De jonge schrijver vertrekt vanuit St. Louis (van waaruit Van Veelen voor NRC heeft geschreven) naar Alexandrië in Egypte om een oude afspraak na te komen. In zijn studietijd heeft hij vriendschap gesloten met een bijzondere, flamboyante, excentriekeling uit Vlaanderen. Hij kwam aan in een Mercedes, had geen tijd om colleges te volgen, want dat leidde af van de poëzie die geschreven moest worden – en bovendien wist hij toch alles al. Zijn encyclopedische kennis ervoer de schrijver als intimiderend, maar ook als inspirerend. Een van Tomas’ favoriete schrijvers? T.S. Eliot. Uit St. Louis – dat de schrijver daar vele jaren later zou gaan wonen (zijn vrouw kon er een universitair onderzoek doen) zou toeval kunnen zijn. Zou.
In hem mogen we de schrijver Thomas Blondeau herkennen. Weliswaar heet hij in de roman Tomas, maar er staat ook een afbeelding in het boek van de Teletekstpagina 101, waarop de dood van Thomas Blondeau werd gemeld. Zo dicht zit Van Veelen op de werkelijkheid.
(bibliotheek Alexandrië. Foto: Xiquinho Silva)
Hij – de protagonist dus – heeft met Tomas afgesproken dat ze elkaar ooit in Alexandrië zouden treffen om daar hun oeuvres in de bibliotheek onder te brengen, al is de legendarische eerste ten onder gegaan. Tomas is dan allang dood, maar zijn vriend wil de afspraak nakomen. Juist nu, juist om die reden. Hij reist naar Egypte, eigenlijk nog altijd in de rouw om zijn vriend. Van Veelen heeft hier een van de meest intense mannenvriendschappen-zonder-seks beschreven. Geen wonder dat de rouw diep zit, en het gemis en de pijn niet overgaan. Van Veelen heeft het beschreven zonder dat het ook maar ergens larmoyant wordt.
Er is nog een reden waarom de jonge schrijver naar Alexandrië reist. Hij koestert al heel lang het plan om een biografie toe te voegen aan de enorme hoeveelheid die er al zijn geschreven over Alexander de Grote. Hij gaat op zoek naar de tombe van de koning die in zijn tijd een van de grootste wereldrijken ooit had geschapen. Uitgebreid vertelt Van Veelen over de vaak even komische als fanatieke pogingen die door de decennia heen zijn gedaan om die tombe te vinden.
Bij elke stap die de schrijver in Egypte zet, zit Tomas als het ware op zijn schouder. Niet voor het eerst in deze roman schuiven verhalen en personages in de roman hier over elkaar heen. Opvallend hoe veel kenmerken en eigenschappen Tomas en Alexander de Grote in de beleving van de schrijver met elkaar delen. Op een dag bezoekt hij het karige huis waar de Griekse dichter Kaváfis heeft gewoond tijdens de 25 jaar dat hij in Egypte was en daar gebeurt hetzelfde. Wat over Kaváfis wordt geschreven, kan ook over Tomas worden gezegd – wat overigens het merkwaardige bijeffect geeft dat zowel Alexander als Tomas als Kaváfis aan uniciteit inlevert.
Het over elkaar heen schuiven gebeurt ook met verhalen. Met het Gilgamesj-epos bijvoorbeeld. Hier schrijft Van Veelen: ‘Koning Gilgamesj had een beste vriend, Enkidoe geheten. Samen trokken ze de wereld over en versloegen ze monsters. Toen ging de vriend dood. En werd de koning zich bewust van de kortheid van het leven. Hij ging op zoek naar onsterfelijkheid’.
De mooiste passages in deze roman – een van de meest bijzondere van dit jaar – gaan over hun vriendschap. Over hun autoritten door Nederland, over de nabijheid van de ziel.
‘We hoefden niets. Er waren geen foto’s nodig om ons geluk te bewijzen. Er was geen meetbaar rendement, geen quid pro quo. Er was maar één ding dat hij echt terugverlangde: dat ik met hem mee zou gaan, zoals Enkidoe samen met Gilgamesj optrok om de demonen te verslaan. Dat ik ook zou gaan schrijven alsof mijn leven ervan afhing. Dat ik de dood zou aanraken. Dat die eis geen spelletje was, besefte ik veel te laat.’
Arjen van Veelen: Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken.
253 blz., 19,99 euro. De Bezige Bij.
luchtfoto Alexandrië: Alberto Martinez Subtil