De Amerikaanse auteur Richard Russo (67) heeft 23 jaar na de roman Nobody’s Fool een vervolg geschreven: Everybody’s Fool. Waarom nu nog? VersTwee vroeg het Russo toen hij een bezoek bracht aan Amsterdam. Niemands gek, de vertaling van Nobody’s Fool is verschenen; het vervolg verschijnt in vertaling voorjaar 2017.
De romans Niemands gek en Everybody’s Fool spelen in North Bath, een stil stadje ten noorden van New York. Centrale figuur is Donald Sullivan, ‘Sully’, een oorlogsveteraan, die blij is dat hij WOII heeft overleefd, al is wel zijn knie versleten. Hij kan niet aan de verwachtingen die zijn stadgenoten van hem hebben voldoen. Een figuur overigens waar Russo’s vader model voor heeft gestaan.
Om hem heen in het saaie dorp wordt hij omringd door excentriekelingen als zijn ex, een dominante lerares Engels en zijn sullige vriend Rub, die hij telkens teleurstelt. En door de slappe hulpagent Raymer, die hoofdpersoon is geworden in de tweede roman.
De kleine gemeenschap, waar geweld altijd op de loer ligt, wordt door Richard Russo met verve, empathie en humor geschetst. Hier is een ouderwetse verteller aan het woord. Aan Russo werd in 2002 de Pulitzer Prize for Fiction toegekend voor zijn bekendste roman, Empire Falls.
Hoe levendig is uw herinnering aan het eerste boek nog, Niemands gek?
Richard Russo: “Niet wat je zou verwachten van een boek dat 23 jaar oud is, maar nog behoorlijk goed. Al is die herinnering enigszins vertekend door de film die ervan is gemaakt. Een geweldige film ook nog eens, met een wonderbaarlijke cast. Ik zal nooit een boek van mezelf herlezen, behalve als er een specifieke reden voor is. Toen ik het tweede boek ging schrijven, waren mijn herinneringen aan de film veel levendiger dan aan het eerste boek. Omdat ik de film zo vaak heb gezien, wel vijftien keer. Ik heb veel in paneldiscussies gezeten gewijd aan boekverfilmingen en dan lieten ze telkens eerst de film weer zien. Geen straf met acteurs als Philip Seymour Hoffman en Paul Newman.”
Zij zijn over uw beeld van de personages heen geschoven?
,,Laat ik het zo zeggen: ik had niet het exclusieve recht meer op de personages. Paul Newman had van Sully zo’n sterke persoonlijkheid gemaakt. En het geldt niet alleen de personages. Dit nieuwe boek heeft zinnen uit de herinnering die ik heb aan de film en niet aan het eerste boek. Zinnen uit de film waar ik van dacht dat ze in het eerste boek stonden. Bij herlezing bleek dat helemaal niet zo te zijn. Ze zitten in de film.”
Voor de hand liggende vraag: waarom een nieuw bezoek aan de bewoners van North Bath?
“Ik had geen plannen in die richting. Niet de minste behoefte ook. Een economische reden was er al helemaal niet, want welke lezer kon er in hemelsnaam zitten te wachten op een vervolg op een roman die 23 jaar oud is? Met John Updike en zijn Rabbit-reeks wist je dat je om de zoveel jaar een nieuw boek kreeg. Dat was in dit geval te lang geleden. Niet zat er op te wachten. En ik had die intentie ook niet.”
Maar?
“Een stapeltje voorvallen. Ik heb een vriend, Howard Frank Mosher. Nadat hij Nobody’s Fool had gelezen, had hij een blijvende affectie voor Rub en Sully opgevat. Iedere keer als ik hem tegenkwam, vroeg hij hoe het met Rub en Sully ging. ‘Nog nieuws?’ Het werd een running gag. Zo bleven ze ook in mijn gedachten.
Dat was één. Vervolgens kwam ik tien jaar geleden op een feest terecht. Daar vertelde iemand mij een geweldig verhaal over een man die een boomtak wilde laten wegzagen. Hij had een vriend gevraagd hem te helpen. Maar die vriend kwam niet opdagen. De man klom zelf in de boom en zaagde de tak af, maar toen kon hij niet meer uit de boom komen. Hij had er uren gezeten. Een krankzinnig verhaal. Die mannen kwamen mij bekend voor. Wie zou zoiets doen, wie zou zo dom zijn een verkeerde tak af te zagen?Rub! En wie zou beloven te helpen en niet komen opdagen? Sully, want zo zit hij in elkaar. Niet komen is typisch Sully; een verkeerde tak afzagen en uren in een boom zitten, is typisch Rub. Toen Howard weer eens vroeg of er nog nieuws was over Sully en Rob vertelde ik hem dat verhaal. Opschrijven, zei hij. Zat er een kort verhaal in, vroeg ik me af? Zou ik het publiceren in een tijdschrift? Waarom zou ik? Het voelde niet goed.”
Er moest nog iets gebeuren.
“Een paar jaar later hoorde ik een geweldig verhaal, het speelde aan de kust van Maine. Een politieman verdacht zijn vrouw ervan dat ze een affaire had. Legendarisch. In haar auto had hij de afstandsbediening gevonden van een garage. Hij dacht dat hij de minnaar zou vinden door met die afstandsbediening langs alle garages van het stadje te rijden en uit te proberen. En toen dat niet lukte probeerde hij het vervolgens in de omliggende plaatsen. Wie zou dat doen? Officier Kaymer uit Nobody’s Fool! Alleen, dacht ik, die ongetalenteerde idioot kan niet nog steeds politieagent zijn. Maar ho even. Juist wel! Hij zou inmiddels wel chef zijn. Dat was het beslissende moment. Ik kon schrijven, met Raymer nu als hoofdpersonage. Sully was inmiddels te oud om als centraal karakter te dienen. Raymer was het ticket voor de trein terug naar North Bath.”
(Richard Russo. Foto: Elena Seibert)
Beviel het om daar terug te zijn?
“Ik heb mijn vriendschap hernieuwd. Aanvankelijk met tegenzin. Je kent het wel. Een studievriend belt, je roommate. “Ik ben in de stad. Zullen we snel afspreken?” Jij denkt: Echt? Wat hebben we elkaar nog te zeggen? Als onze vriendschap zo belangrijk was, hadden we wel contact gehouden. Maar je gaat, de deur gaat open en hij is zowel onherkenbaar als herkenbaar en al in de eerste zin ga het gesprek verder daar waar je was gebleven. Opeens herinner je je hoeveel hij voor je heeft betekend. Dat was met dit boek ook zo.”
Het nieuwe boek speelt niet 23 jaar later, maar 10 jaar. Waarom?
“23 jaar later zou Sully te oud zijn voor welk verhaal dan ook. Na de oorlog is hij steeds op de vlucht geweest. Hij gebruikt beweging om niet na te hoeven denken. Sully midden 80, in een rolstoel, zou niet passen. Hij zou niet meer op een paard kunnen springen om weg te vluchten als het hem te zwaar wordt. Het klopte ook met mijn andere wens. Geen moderne technologie. Geen internet. Ik wilde het boek plaatsen in een tijd dat de eerste mensen mobiele telefoons kregen. De burgemeester wil dat Kaymer er een neemt. Geen sms, geen email. Dat paste niet bij Sully.”
Weet u nog wat Nobody’s fool in gang zette, waar de roman vandaan kwam?
“Ik weet het nog. Nog precies zelfs, verbazingwekkend genoeg. Ik had The Risk Pool geschreven. (In 1988, Th.H.) Een vader-zoon roman vanuit perspectief van een jongen. Gaandeweg was ik er al niet tevreden over. Vader en zoon, vanuit de zoon betekent per definitie dat we niet het verhaal van de vader zullen horen. We zien het hooguit gefilterd door de perspectief van de zoon. Zelf zou hij een andere versie hebben. Naar het verhaal van een vader die van zijn familie is weggelopen was ik benieuwd.”
Zoals u uw vader nauwelijks heeft gekend tijdens uw jeugd. Ook hij is weggegaan bij zijn gezin. Later kwam hij in uw leven terug.
“Ik heb als kind weinig van mijn vader gezien. Mijn ouders zijn jong uit elkaar gegaan. Pas toen ik 18 was, zag ik hem weer. Met 18 kon je twee dingen: in militaire dienst en legaal alcohol drinken. Ik werd pas interessant voor hem toen ik naast hem op de barkruk kon zitten. Daarna werd hij al snel ziek. Ik miste hem tot ik 18 was, daarna leerde ik hem voor een korte tijd kennen. En toen was hij opeens weer weg. Ik schreef The Risk Pool terwijl hij stierf. Schrijvend aan Nobody’s fool kon ik toch bij hem zijn. Ik gaf hem de kans zich te uiten. Ik gaf hem een stem via mezelf. Het was geweldig om hem bij mij te hebben voor zo lang het duurde.”
Hij zit op de een of andere manier in al uw boeken.
“23 jaar later vroeg ik mij af of hij mij nu nog te vertellen had. Het verbaasde me niet dat het veel was. Hij wilde nog wat herstellen en repareren. Na 23 jaar kwam hij nog met correcties.”
Is het zo dat uw vader meer invloed op u had en belangrijker voor u was juist door zijn afwezigheid?
“Absoluut. Ik leefde met een mix van angst en verlangen. Ik wilde hem meer zien, maar als hij kwam opduiken werd het een zooitje. Ik leefde in angst en verlangen naar zijn terugkeer. In de hoop dat onze familie dan kon leven als de andere families. Ik was, geloof ik, de enige op school met ouders die uit elkaar waren gegaan. In zijn absentie is hij vaak aan mij verschenen. Als hij nu aan mij verschijnt, in mijn boeken of als een geste van iemand mij aan hem doet denken – ik zie hem veel in andere mensen – vind ik dat fijn. Mijn dode vader is een welkome geest. Ook kijk ik uit naar de dag dat de geest van mijn moeder – ze is een paar jaar geleden overleden – aan mij verschijnt. Het is nu nog te vroeg. Haar lijden leeft nog te veel bij mij. Pas als de herinneringen daaraan wat meer op de achtergrond raken, kan ze komen.”
U neemt zich haar lijden kwalijk?
“Wat is er anders dan schuld? Ik ben 67. Wat zou ik de rest van mijn dagen moeten doen als ik mezelf niet van alles kwalijk zou nemen? Ik lach er nu om, maar het is serieus. Al die dingen die je anders had willen doen, had willen zeggen. Een vergelijking met sport is niet mooi, maar maakt het wel duidelijk. Als je stopt, het tennisracket in de wilgen hangt, waar je dan aan denkt is die ene overwinning die voor het grijpen lag maar aan jou voorbij is gegaan. Overwinningen mogen zoet zijn, maar ze verdwijnen bijna onmiddellijk. Maar de verloren wedstrijden, die onthoud je, op z’n minst tot de volgende wedstrijd en waarschijnlijk langer.”
Richard Russo: Niemands gek.
Vertaling: Kees Mollema.
704 blz. 26,99.
Signatuur/A.W. Bruna