Schrijvers op leeftijd slagen er soms in een stadium in het schrijverschap te bereiken dat de klassieke vertelvorm er niet meer toe doet. Cees Nooteboom (83) vond een nieuwe vorm voor zijn dagenboek. Zelfs het woord bestond nog niet. Het werd een mengsel van memoires, aantekeningen, dagboek en logboek.
Iets soortgelijks doet Martin Walser, die 27 maart 90 jaar hoopt te worden, in zijn boek Statt etwas oder Der letzte Rank. Verhalen, herinneringen, soms kort, soms lang. Het zijn 52 hoofdstukken, wat een verwijzing kan zijn naar de weken in een jaar, maar verder is dat nergens te vinden.
Statt etwas oder Der letzte Rank laat zich lezen als een laatste boek, een coda, een naschrift. Niet in de laatste plaats omdat Walser hier afscheid van de taal lijkt te willen nemen. Taal, woorden – wat moet hij er eigenlijk mee? Ze hebben hem teleurgesteld, een op zich tragische conclusie voor een auteur van zijn statuur. Op pagina 88 verzucht hij: ‘Je mehr ich von Wörtern erwartet hatte, desto weniger haben sie mir gegeben’.
Twee pagina’s verderop neemt hij bovendien afscheid van de vorm en de samenhang. En eigenlijk ook van anderen. Hij vindt dat het volstaat om alleen te zijn: ‘Wende dich an keinen. Bleib in der Zeile, die du schreibst. Kündige den Zusammenhang.’

Als dit de indruk maakt dat Walser klaar is met leven, nee. Integendeel. De openingsregel en tegelijk stokregel van het boek is ‘Mir geht es ein bisschen zu gut’. Het is een regel die telkens terugkeert, aangevuld met andere tot een gedicht bestaande uit credo’s. Een man in bonis, tegelijk is hij onthecht.
Hij heeft er ook helemaal geen moeite mee dat hij uit zicht verdwijnt. In hoofdstuk 36 komt hij tot de conclusie dat hij voor de verkeerde man wordt aangezien. Even doet dat pijn, maar ach. ‘Ich leide, also bin ich’.

Martin Walser mag in dit fijne boek afscheid van de taal, de woorden en de samenhang hebben genomen, het wil niet zeggen dat hij het fabuleren is verleerd. Er staat een aantal piekfijne korte verhalen in deze verzameling. Een van de mooiste, interessantste en tegelijkertijd raadselachtigste is hoofdstuk 46, waarin hij beschrijft hoe hij in een wachtruimte op het station van Utrecht Jean Paul Sartre ziet zitten. Historisch zou het kunnen kloppen, in die zin dat Sartre in december 1946 in Utrecht is geweest om in het Groot Auditorium van de Universiteit van Utrecht de enige lezing te geven die hij in Nederland zou geven.
Alleen bouwt Walser een mooie voorwaarde in. Hij schrijft: vooropgesteld dat er in Utrecht een katholieke universiteit is, zou het volgende gebeurd kunnen zijn.
Waarop hij met tal van details omkleed beschrijft hoe Sartre in een wachtlokaal met wanden van plexiglas zit. Waar? Op een perron tussen spoor 7 en spoor 3. Het is warempel net Harry Potter. Waarna hij zich afvraagt wat Sartre in Amsterdam zou moeten. De Franse filosoof zit in een reisschema te kijken. Walser verkeert kennelijk in de veronderstelling dat Sartre verder wil reizen.
Speelt hoofdstuk 46 in 1946? Is het toeval? Was Walser er echt? Hij was toen 19. Het kan, maar waarschijnlijk is het niet. Fascinerend blijft het. Zoals dit hele boek. Fraaie bespiegelingen geeft hij onder meer ook over wat uiteindelijk belangrijker is, liefde of barmhartigheid. Prachtig ook hoe hij zaken wenst af te ronden. Aan het begin van hoofdstuk 40 maakt hij waar wat velen zich voornemen maar uiteindelijk vaak niet toe komen: een bezoek aan een plek van vroeger, puur omdat hij gezegd heeft daar ooit nog eens naar terug te willen keren.
Het is goed zo, mag de lezer concluderen. ‘Ich bin, also bin ich’, concludeert hij, waarna er nog één poëtisch hoofdstuk volgt.

Martin WalserStatt etwas oder Der letzte Rank.
171 blz. 16,95 euro (gebonden) Rowohlt.

foto station Utrecht Rob Dammers
foto Walser en Grass Copyright: Das Blaue Sofa/Bertelsmann

digital photo art

Martin Walser in gesprek met Günter Grass. Foto: Copyright Das Blaue Sofa/Bertelsmann