Jonathan Coe Angela Gennaro
(Jonathan Coe. Foto Angela Gennaro)

Hoe vaak komt het voor dat een schrijver een citaat uit een eerdere, eigen roman als een van de motto’s voor zijn nieuwste gebruikt? (Wie voorbeelden kent, wordt vriendelijk verzocht te mailen.) Jonathan Coe doet het in Number 11.
Het lijkt aanmatigend. Kijk mij eens, zeker als het een citaat betreft waarvan de voorspelling waarheid is geworden. Coe schreef in What a Carve Up! , zijn roman over de Thatcher-jaren uit 1994, dat er een punt zou komen waarin hebzucht en gekte niet meer van elkaar te onderscheiden zouden zijn. En dat er daarna een punt zou komen dat de bereidheid om hebzucht te tolereren en te versterken zelfs, ook een gekte zou worden.
Ja,  Jonathan Coe heeft gelijk gekregen. Wie kwaad wil denken en flauw wil doen, kan opmerken dat dit kennelijk de enige voorspelling is die is uitgekomen, want andere citaten blijven uit. Maar zo werkt het niet. Het citaat is onderdeel van de satire die Coe bedrijft en bovendien is Number 11 een soort vervolg op What a Carve Up! Een aantal personages uit die roman keert terug in Coe’s nieuwste, inderdaad zijn elfde.
Hij vond het weer eens tijd worden de temperatuur van de Engelse samenleving op te nemen. Hij vermoedde hoge koorts. Hij vond heel hoge koorts!
Op de van hem bekende ingenieuze wijze, met bijbehorende lichte toon, heeft Coe twaalf jaar Engelse geschiedenis bij de kladden gepakt. Te beginnen bij de raadselachtige zelfmoord van David Kelly op vrijdag 18 juli 2003. Kelly was wapeninspecteur namens de VN in Irak. Geopperd is dat hij een rapport over de aanwezigheid van massavernietigingswapens zo zou hebben overdreven dat de invasie in Irak kon worden gerechtvaardigd. Toen dat uitkwam, zou hij zelfmoord hebben gepleegd.

De roman bestaat uit vijf aan elkaar gelinkte verhalen. Vertellers in het ene verhaal zijn bijfiguren in andere. In elk verhaal komt een ‘number 11’ voor. In het ene verhaal is het een busroute in Birmingham, in het andere restauranttafel en in weer een ander de onderste kelder van een peperduur miljonairshuis in de Londense wijk Chelsea.
Dit laatste is een prachtig voorbeeld van een actuele gekte waar Coe de spot mee drijft. De huizenprijzen in Londen zijn zo uit de klauw gelopen dat woningen niet meer voor bewoning worden gekocht, maar als investering. Hij rekent voor dat huizen 10.000 Pond per week in waarde konden stijgen.
Rachel, het hoofdpersonage van de roman – we volgen haar vanaf haar 6-de, stelt vast dat ‘s avonds in Chelsea amper lichten branden. De huizen zijn niet bewoond. De stilte is angstaanjagend stil. Huizen die wel bewoond zijn, worden allemaal verbouwd. Omhoog mag niet, naar voren en naar achteren niet. De enige uitbreidingsmogelijkheid is omlaag. Kelders, kelders en nog diepere kelders. In het huis waar Rachel de kinderen les geeft is de gekte totaal. De vrouw des huizes eist een kelder voor het personeel, een voor gasten en een voor een zwembad. Die kelder moet dat drie lagen hoog zijn, want ze wil een hoge duikplank. Voor tien lagen kelder weet ze een bestemming. Maar ze wil er elf (number 11). Om tegen vrienden, die er hooguit tien hebben, te kunnen opscheppen dat zij er elf heeft – lekker puh!
(Twee weken kwam het bericht dat in de Groot-Londense wijk Barnes het voormalige huis van zangeres Duffy door dit soort werkzaamheden in elkaar is gestort.)

Wat Coe schertsend aan de kaak stelt: de voedselbanken, de wereldvreemdheid van de elite en hun kinderen, hedonisme, hebzucht, (gebrek aan) ouderenzorg, de horror van reality-tv. Een typisch Engelse controverse ook als de bedroom tax. Xenofobie uiteraard. En al net zo uiteraard de afluisterschandalen bij de boulevardpers.  Zo bezien is  Number 11 een politieke roman, waarin satire en moraal een wonderlijke mix aangaan. Hard lachen om iets waar niet om te lachen valt, zo’n boek is het.

Twee verhalen steken er bovenuit. The Crystal Garden, waarin een man obsessief op zoek gaat naar de enige kopie van een film met die titel, die hij in zijn jeugd één keer ‘s middags op televisie heeft gezien. (Over een jongetje dat een deur in een muur vindt waar je maar één keer door naar binnen kunt  – hallo, David Mitchell, Doorgang, luister je mee?)
Nog fraaier is de hilarische mini-politieroman The Winshaw Prize (jaarlijkse prijs voor de beste van alle prijzen). Nathan Pilbeam is een agent die gelooft dat alleen kennis van cultuur, geschiedenis, omgevingsfactoren, van zo ongeveer de hele kosmos, kan helpen bij het oplossen en voorkomen van criminaliteit. Een ijzersterk staaltje haalt hij uit bij de uitreiking van de Winshaw Prize. Pilbeam als BBC-serie graag.

We kunnen het aan Jonathan Coe overlaten om de losse eindjes met elkaar te verbinden zonder dat ze al te strak worden. Zo heeft Rachel een vriendin, Alison, met wie ze in haar jeugd angstige avonturen beleeft, om haar uit het oog te verliezen. Alison verliest een been, is donker, is lesbisch en leeft van een uitkering. Ze vergeet een klus op te geven.
En laat nou een boulevardperscolumniste, de dochter van de puissant rijke, ultraconservatieve kranteneigenaar, op zoek zijn naar een lesbische donkere vrouw die van een uitkering leeft en uitkeringsfraude pleegt. Om deze misstand eens lekker aan de kaak te stellen. Terwijl in de andere verhaallijn voor miljoenen fraude wordt gepleegd door slimme belastingontduiking, waar de overheid niets tegen doet.
Dubbele moralen ondubbelzinnig blootgelegd, maar Jonathan Coe waakt er, zoals altijd, voor om zwaar op de hand te zijn. Bijtend en actueel, en met humor. Ernstige kost, kostelijk gebracht.


Jonathan Coe: Number 11
351 blz. Penguin/Viking
Vertaling verschijnt voorjaar 2016 bij De Bezige Bij