In zijn eerste roman nadat hem, in 2014, de Nobelprijs voor Literatuur werd toegekend,  gaat Patrick Modiano onverdroten voort met de archeologie van een veronachtzaamd verleden.

door Theo Hakkert

De toekenning van de Nobelprijs kan verlammend werken op schrijvers. Wat een erkenning opeens. Het besef dat de lezende wereld vanaf dat moment over de schouder meekijkt.
Even los van de evidente gerechtvaardigdheid gezien zijn schitterende oeuvre was wat dat betreft de keuze voor Patrick Modiano (72) helemaal goed. Hij vond de prijs vooral een hinderlijke onderbreking van zijn oeuvrelange zoektocht naar het verleden, naar de oplossing van mysteries, naar een leven in Parijs. Die moest en moet doorgaan. Naar het zich laat aanzien zal die zoektocht qualitate qua geen einde kennen.

En zo sluit zijn vrij korte nieuwe roman – 111 pagina’s tekst – naadloos aan bij al die voorgaande boeken. De toon van de vorige zin mag niet suggereren dat Slapende herinneringen nummer zoveel is in een rij romans die inwisselbaar zijn, of zoiets als een herhalingsoefening. Er zijn schrijvers die steeds hetzelfde boek schrijven – en niet de minste. Maar Modiano wijkt daar in zoverre van af dat hij telkens het boek schrijft dat maar half over de vorige ligt, terwijl de andere helft nieuwe straten in Parijs koppelt aan oude herinneringen. Herinneringen die er zonder die straten niet zouden zijn, of althans niet bewust. Slapend, zoals de titel hier aangeeft.

In Slapende herinneringen komt hij met een beeld dat veel verklaart. De overzichtsborden bij de loketten van de metro. ‘Elk station had een eigen knop op het toetsenbord. Als je die indrukte, zag je op de kast waar je moest overstappen. (…) Ik was ervan overtuigd dat je in de toekomst alleen maar de naam van iemand die je vroeger bent tegengekomen op een scherm hoefde te schrijven, dan zou een rode stip de plek aangeven  waar je die persoon kon terugvinden’.

Acht pagina’s verderop mondt deze gedachte uit in een haast poëticale passage waarin Modiano zijn modus operandi uitlegt:
‘Ik probeer orde aan te brengen in mijn herinneringen. Elke herinnering is een stukje puzzel, maar er ontbreken er heel veel, zodat de meeste niet bij elkaar passen. Soms lukt het me om er twee of drie met elkaar te verbinden, maar meer ook niet. Alles wat me maar te binnen wil schieten noteer ik: losse flarden, lijsten van namen of korte zinnetjes, in de hoop dat die namen een magnetische aantrekkingskracht op elkaar uitoefenen en weer andere namen naar de oppervlakte zullen brengen, en dat die zinssneden gaandeweg complete alinea’s en op elkaar aansluitende hoofdstukken zullen vormen’.

(Vergeef me dat ik hier verteller en auteur over elkaar schuif, maar dit is de methode Modiano. Zo werkt het. Modiano zelf maalt ook niet om dit verschil. Op pagina 79 verwijst hij doodleuk naar een roman uit 1985. Die van de verteller kan zijn, uiteraard.)

Waarna bij de verteller, Jean D., de herinnering oplicht aan ene ‘mevrouw Hubersen’, die hem op een avond in 1965 heeft weten in te palmen. De details van deze herinneringen komen in de hierboven genoemde flarden, tegen heug en meug, alsof hij eigenlijk niet aan zijn eigen herinneringen herinnerd wil worden. Nog altijd enigszins beschaamd, kennelijk. ‘Weglopen is een kinderziekte’, schrijft Modiano. Het is Jean niet gelukt om onderweg naar huis bij mevrouw Hubersen weg te lopen.

Het is opvallend en tegelijkertijd kenmerkend hoe Slapende herinneringen aansluit bij de drie oudere romans (uit 1988, 1991 en 1993) die de uitgeverij vorig jaar in één band uitgaf: Trilogie van een beginnend schrijverschap.
De moeder als actrice, de schemerige handel van zijn vader. De eenzaamheid, de ongewisheid. Het internaat. Het zit er allemaal aan het begin weer in. Alsof Modiano, om in het beeld van de metroplattegrond te blijven, telkens bij hetzelfde station instapt, maar een andere lijn kiest. Deze rit voert hem terug naar de tijd midden jaren zestig. De verteller is 17 in 1962 (evenals Modiano).

Ergens ver op de achtergrond speelt de actualiteit een rol. Letterlijk op de achtergrond gaat een bom af. Het zijn roerige jaren. Marokko is net onafhankelijk, de studenten beginnen zich te roeren, de roep naar vrijheid wordt sterker. Maar 1968 is nog ver. Het is ook niet die grote actualiteit waar Jean D. herinneringen aan heeft, althans het zijn niet deze die oplichten op het schakelbord van de geschiedenis. Zijn herinneringen herinneren zich vooral een aantal vrouwen.
Naast mevrouw Hubersen bijvoorbeeld het meisje wier naam hij is vergeten en hij alleen nog kent als ‘de dochter van Stioppa’, een Russische kennis van zijn vader. Zij zet een toon door zich niet te laten zien. Ze is een van de eerste vrouwen die hij hoopt te ontmoeten op straat, want op straat, daar vinden ontmoetingen plaats.

Levendiger is de herinnering aan Geneviève Dalame met wie hij een liefde deelt voor esoterische literatuur. En dat niet alleen. Wanneer hij haar later, op straat, want daar vinden ontmoetingen plaats, toevallig weer treft, loopt ze hand in de hand met een jongetje. Een van de centrale momenten in deze roman. Omdat hij nergens ook maar een moment op het idee komt dat het zijn zoontje zou kunnen zijn. Modiano laat de lezer in het ongewisse. De verteller vraagt alleen of het kind al naar school gaat. Ja. Ze hebben elkaar zo’n zes jaar niet gezien…

Hier gebeurt precies hetzelfde als bij mevrouw Hubersen. Sommige herinneringen willen niet aan zichzelf herinnerd worden. Wat in een oeuvre dat zo gedreven wordt door herinneringsdrift fascinerend werkt. Het roept de vraag op waarom de verteller(s) en Modiano (om ze uit elkaar te halen) deze drift hebben. Het wekt de indruk dat het leven eerst met oogkleppen op geleefd moest worden opdat het naderhand betekenis kon krijgen door het zich te herinneren. Voort, voort, voort, om straks achteruit te kunnen kijken. Julian Barnes heeft hier ook een handje van.
Prachtig in dit verband dat Modiano Jean D. laat belanden in een café dat La Passée heet, het verleden.

De meest centrale herinnering cq ontmoeting van Slapende herinneringen is die met Martine Hayward. Tegen heug en meug terugdenken aan, krijgt in haar geval gezelschap van een oude angst. Een episode in zijn leven dat Jean D. liefst zou wegstoppen, maar we weten allemaal hoe herinneringen werken.
Op een avond neemt ze contact op. Of hij komen kan. Eenmaal daar, bij haar, vindt hij een dode man. Neergeschoten. Hij helpt haar vluchten, maar is zelf nonchalant. Hij toont de conciërge veel te lang zijn gezicht, hij schrijft zijn eigen naam in het hotelregister waar ze onderdak vinden. Stom, maar kennelijk minder bij een leven dat achteraf wordt geleid.

Helpen bij wat een moord zou kunnen zijn? Opmerkelijk, bij deze scène aangekomen, hoe in ieder geval bij mij de neiging ontstond hier Modiano weer los te zien van zijn alter ego in de roman, van Jean D. Hoeveel ik ook toedicht aan het autobiografische in Modiano’s oeuvre, niet dat ik hem direct met misdaad associeer. Op zo’n moment maak ik de afstand tussen auteur en verteller het grootst. Zo komt het zelfonderzoek van deze boeken ook bij de lezer terecht.

Aan het eind van het boek blijkt dat de angst voor opsporing niet onterecht is geweest. Maar de herinneringen hebben ook die angst opgeslagen. Soms borrelen ze op, en zijn ze de aanleiding voor een volgend puzzelstukje dat niet meteen past, maar onmiskenbaar onderdeel uitmaakt van het grotere geheel van een magnifiek oeuvre.

Patrick Modiano: Slapende herinneringen.
Vertaling van Souvenirs dormants door Maarten Elzinga
111 blz., hardcover, 17,99 euro.
Querido
Verschijnt 4 april.

foto: Sérgio Giron