De beste boeken van 2020 kiezen is geen doen. Het is elk jaar moeilijk, maar ik vind het dit keer uitzonderlijk moeilijk. Een tot mislukken gedoemde poging.
door Theo Hakkert
Al uitzoomend – sorry voor dit woord – moet als eerste worden opgemerkt dat 2020 het jaar was dat twee Britse schrijfsters hun series wisten af te ronden. Twee monumenten annex mijlpalen in de wereldliteratuur zijn het geworden.
De Cromwell-trilogie van Hilary Mantel en het Seizoenskwartet van Ali Smith. De ultieme historische reeks en de ultieme, baanbrekende manier om in fictie op de huid van de tijd te schrijven.
Als het over honderd jaar gaat over de boeken van 2020, dan gaat het over deze twee reeksen.
Wat niet wil zeggen dat er geen andere geweldige romans, novellen en verhalen zijn verschenen – ik beperk me tot proza, zonder hier ook maar de schijn van volledigheid te willen claimen. Niet alles is te lezen, ik schrijf het nog maar eens op. Miskenning van boeken die het hadden verdiend ligt op de loer.
Mijn andere favorieten, te beginnen met twee die boven de rest uitsteken. Fracture van Andrés Neuman en Utopia Avenue van David Mitchell.
Fracture is de Engelse vertaling van Fractura, de grote nieuwe roman (uit 2018) van de Argentijnse auteur van wie eerder vertaling verschenen bij Athenaeum – Polak & Van Gennep. Die waren niet succesvol genoeg, zodat dreigde dat hij voor de Nederlandse lezer van vertalingen uit beeld zou verdwijnen. Gelukkig is Fractura nu opgepikt.
Het is een roman over een Japanse man die als kind Hiroshima en Nagasaki mee moest maken en als bejaarde de ramp rond Fukushima. Een roman die decennia omspant (en drie werelddelen), razend actueel is rond de milieuthematiek en laat zien wat de impact van dit soort rampen is op de mens. De heer Watenabe is een onvergetelijk hoofdpersoon. Hij verzamelt banjo’s bovendien.
David Mitchell schreef met Utopia Avenue een roman over een fictieve rockband in 1967 en 1968. De vorm was weer vintage Mitchell: de liedjes van de twee elpees van de band, Utopia Avenue, zijn de hoofdstukken en ieder hoofdstuk volgt het bandlid dat het betreffende nummer heeft geschreven. Een groot aantal cameo’s van sterren of in die tijd aanstormende sterren: David Bowie, Janis Joplin, Leonard Cohen, Jackson Browne.
Een van de bandleden, de meest enigmatische, is de Engels-Zeeuwse Jasper de Zoet, nazaat van Jacob de Zoet, de hoofdpersoon van Mitchell’s roman uit 2010. Wat Mitchell de kans geeft lange lijnen door de geschiedenis te trekken. (Vertaling: Harm Damsma, Niek Miedema – ze komen als personages in het boek voor)
Zette Hilary Mantel de nieuwe norm voor de historische roman, dan heeft Maggie O’Farrell zichzelf tot beste leerling gekroond met haar roman Hamnet. Over Shakespeare, wiens naam niet valt, want centraal staat niet de toneelschrijver en dichter, maar zijn vrouw en kinderen. Onder wie Hamnet, die jong overleed en de inspiratie vormde voor Hamlet. O’Farrell geeft Anne Hathaway, de vrouw van Shakespeare, de naam die haar vader haar had gegeven: Agnes. Onvergetelijke scenes rijgen zich aaneen. (Vertaling: Lidwien Biekmann)
Geldt al evenzeer voor de tweede roman van Marieke Lucas Rijneveld: Mijn lieve gunsteling. Een biecht in lange zinnen van een pedofiele veearts die schokt en verbijstert. MLR won dit jaar de Internationale Booker. Een uniek talent. We moeten ons dat wel blijven beseffen. En let op de dwarsverbanden met haar/zijn poëzie.
Een bijzonder goed jaar was het voor Nederlandse oeuvreschrijvers die het grote leespubliek meer dan zouden verdienen.
Pieter Waterdrinker schreef zijn magnus opus met De rat van Amsterdam, Walter van den Berg zette reuzenstappen met Ruimte en Wessel Te Gussinklo (winnaar van de eerste BookSpot Literatuurprijs Fictie) voegde met Op weg naar de Hartz weer een fenomenaal deel toe aan zijn reeks over Ewoud Meyster. In een stijl vol telkens opnieuw repeterende herhalingen, met vele alinea’s waarin hetzelfde nog eens, maar dan net even anders wordt opgeschreven.
Christian Weijts schreef met Furore zijn meest ambitieuze en tegelijk meest geslaagde roman. Anderhalve eeuw omspannend, vol van actualiteit, historische vriendschap, en een dystopia op Hollandse schaal.
Jeroen Brouwers lijkt met iedere roman nog weer beter te worden. Cliënt E. Busken hoort bij het mooiste dat hij schreef. Wat een stijl!
En Allard Schröder’s roman Sirius bevat geweldige personages met ongewone namen (en andersom).
De beste verhalen kwamen van Kevin Barry: That Old Country Music en in eigen land van Rob van Essen: Een man met goede schoenen. Waarin hij, opgegroeid in Rijssen, zich een meesterleerling toonde van Rijssenaar Belcampo.
Scherpe, niets ontziende analyses van vrouwelijkheid in alle aspecten in deze tijd kwamen van Katie Roiphe (The Power Notebooks) en Vivian Gormick (Een vrouw apart en de stad; Het einde van de liefdesroman). Hun genadeloos zelfonderzoeken, hoe verschillend ook, blijven lang nawerken. (Vertaling Roiphe Anne Jongeling; Gormick: Caroline Meijer)
Een van de hoogtepunten van 2020 was De jaren van Annie Ernaux. Eindelijk vertaald, door Rokus Hofstede uiteraard. Een logboek van haar leven, vol verwijzingen naar cultuur en de sociale geschiedenis van Europa, met daarin Frankrijk centraal (1968!)
Tot slot vier romans die 2020 in de volle breedte een geweldig jaar voor boeken maakt.
De kolibrie van Sandro Veronesi, over een man die in volle beweging stil blijft staan bij wat er in de hectiek van alledag rondom hem gebeurt. Slinkse verwijzingen naar eerder werk laten zien welk een uitzonderlijk auteur Veronesi is. (Vertaling: Wilmoet Hillen)
Met De onzichtbaren is Roy Jacobsen terug bij de Nederlandse lezer. Over een kleine gemeenschap op en rond een Noors eiland, waar het leven volgens lange, traditionele lijnen verloopt. De ‘nieuwe tijd’ knaagt er wel aan, maar veel verandert er niet. Ook dit wordt een serie. (Vertaling: Paula Stevens)
(Is de serie terug? Mantel, Te Gussinklo, Jacobsen.)
De vreemdelinge van Claudia Durastanti, een autobiografisch boek waarin haar dove ouders centraal staan, en de invloed die deze doofheid heeft op iedereen in de omgeving, vooral op hun dochter uiteraard. Hard, scherp, met afstand en empathie, en diep doorleefd is hoe ze schetst hoe armoede en achterstand karakter vormt, en bijkans niet in te lopen valt. (Vertaling: Manon Smits)
Al net zo bijzonder is Wittgensteins minnares van David Markson, een raadselachtige roman uit 1988 waarin met de nodige moeite een verhaallijn in te herkennen valt. Over Kate, een schilder die in isolatie zit en op een typemachine allerlei invallen, ideeën en anekdotes tikt. Een van de vragen is of er een taal kan bestaan die door maar één iemand wordt gesproken. Met hier en daar een citaat van Wittgenstein, uiteraard, maar het regent sowieso verwijzingen naar muziek, schilderkunst en literatuur. Een stroom aan zinnen, gescheiden door witregels, wacht de lezer. Openslaan en doorlezen, desnoods ergens halverwege, je mee laten voeren en je verbazen. Verbijsterend mooi. (Vertaling: Erik Bindervoets en Robbert-Jan Henkes)