In de herhaling toont zich de meester. Over een oud meesterwerk van Thomas Bernhard en de voor de Booker Prize genomineerde roman Ducks, Newburyport van Lucy Ellmann.

door Theo Hakkert

In de kwestie vorm of vent? wint bij Ducks, Newburyport, de nieuwe roman van Lucy Ellmann in eerste instantie de vorm. 998 pagina’s tekst, gevolgd door een lijst met de betekenis van de afkortingen, plus een appendix. Dan zitten we op 1030 en moeten de bedankjes nog komen.

Een pil. Een baksteen. Een kloek boek.

Er is nog een tweede vormkwestie rond dit boek. Een kwestie die al aan de inhoud raakt. Ducks, Newburyport bestaat uit één zin. Kniesoren die hun vinger opsteken en opmerken dat het verhaal van die ene zin een aantal malen wordt onderbroken door een parallelverhaal over een leeuwin die haar jongen weg- en wereldwijs maakt, die kniesoren krijgen gelijk. Maar echt onderbroken wordt het hoofdverhaal niet, omdat Lucy Ellmann na die intermezzo’s zo de draad en de stijl weer oppakt.

Dat kan ze ook moeiteloos, want die ene zin waar haar roman uit bestaat is – en hier melden zich andere kniesoren – gemakkelijk op te delen in wat we ‘normale’ zinnen zouden noemen. Elk van die zinnen zou dan beginnen met ‘the fact that’. De zin zou eindigen met een punt, in plaats van de komma die er nu staat, voordat de volgende zin weer begint met ‘the fact that’.

Het gegeven dat Ellmann geen punten, maar komma’s heeft geplaatst heeft uiteraard groot effect. Deze zin van bijna duizend pagina’s wordt op deze manier één grote uitstorting van ideeën, klachten, verzuchtingen, woede, verbazing et cetera van de huisvrouw uit Ohio die aan het woord is. Ze is herstellende van een operatie (kanker) en in een stream of consciousness ratelt ze de stand van zaken in het Amerika van nu bij elkaar. Waarbij elk onderwerp wordt aangekaart met ‘the fact that’. Of het nu gaat om het bakken van kersentaarten, de klimaatverandering, luiers, haar gezin, wijn, cultuur, twijfel over haar gezondheid, de vraag hoe je schietpartijen op school kunt overleven – de hele ratsmodee komt langs.

Een rant zoals we die op Twitter wel eens lezen, maar dan is dit een draadje dat haast eindeloos is. Heel indrukwekkend en knap, maar er is ook een maar. Het beukende ritme van de furieuze klaagzang blijft mij te veel in één register hangen. Even iets tempo terugnemen, even een andere toon, een zucht tussendoor, en dan met frisse moed cq. tegenzin verder zou de boodschap – als ik dat woord mag gebruiken – bij mij beter hebben overgebracht.

Is dit nou, als we eerste kniesoren even negeren, de langste zin uit de wereldliteratuur? Drie jaar geleden schreef Mike McCormack al eens een roman in één zin: het briljante Solar Bones. Michael Chabon schreef het middelste deel van Telegraph Avenue op die manier – heel gepast ook, omdat er de zweefvlucht van een vogel in wordt beschreven – terwijl Jonathan Coe lange tijd het record had met een zin van bijna 14.000 woorden in The Rotters Club.

Interessanter dan de lengte is de stijlfiguur van de herhaling. Steeds ‘the fact that’. Er zijn, nu Ducks, Newburyport een succes is en op de shortlist van de Booker Prize staat, exemplaren verpakt in feestverpakking waar groot ‘the fact that’ op staat.

De stijlfiguur van een mantra, want dat is het in feite, werd eerder eens op sublieme wijze gebruikt door Thomas Bernhard, de Oostenrijkse schrijver (in Heerlen geboren, dat wel), wiens werk op dit moment in het Engelse taalgebied een revival beleeft – in de herhaling toont zich de meester.

In 1986, een kleine jaar voor zijn dood, verscheen Bernhard’s omvangrijkste roman, maar vooral ook zijn laatste: Auslöschung. Helaas nooit vertaald in het Nederlands, mogelijk om reden van de omvang: 651 pagina’s.

De mantra hier is: ‘hatte ich zu Gambetti gesagt’.
In Auslöschung draait het, net als in Ducks, Newburyport, om het relaas van één persoon. Franz-Josef Murau woont in Rome sinds hij is weggevlucht uit Wolfsegg, het dorpje waar hij geboren is, en waar zijn ouders en broer en zussen een burcht bewonen en in hoog aanzien staan. Aan het begin van de roman krijgt Murau een telegram van zijn beide zussen met de droge korte mededeling dat zijn ouders en broer zijn verongelukt. Wat uiteraard betekent dat hij zo snel mogelijk terug moet naar Wolfsegg, terwijl hij nog maar net terug is in Rome. In Wolfsegg verblijven is Murau een gruwel. Niets aan zijn familie, de burcht, het dorp en bij uitbreiding – zoals we van Bernhard gewend zijn – Oostenrijk en heel Midden-Europa deugt in zijn ogen. En terwijl hij nadenkt over de reis naar huis schrijft hij deze ergernis van zich af, in een lang, zeer gedetailleerd exposé.

Maar indirect, een mooi, subtiel idee van Bernhard. We krijgen te lezen hoe hij contact zoekt met zijn student Gambetti, tegen wie hij zijn ‘rant’ heeft gericht. Alles komt langs. Samen te vatten als: de walging over zijn afkomst. Zijn vader was een nazi, zijn moeder al net zo erg. En ook nog eens katholiek. Een voor Murau (en Bernhard) dodelijke combinatie.

Ook hier lange zinnen, maar vooral telkens dat mantra: ‘hatte ich zu Gambetti gesagt’. Met kleine varianten als ‘habe’ in plaats van ‘hatte’ of ‘sagte ich Gambetti’.

Murau schrijft dus de herinnering op aan het gesprek dat hij met Gambetti had, niet het gesprek zelf. Dit werkt wonderwel, deze extra laag. Dit tussengevoegde werkelijkheidsniveau zorgt voor lucht. Gambetti zit er als luisteraar tussen. Waardoor het verhaal indirect bij de lezer komt en niet als één brok woede en walging van de pagina’s druipt.

Bernhard biedt zichzelf op deze manier bovendien de ruimte om te reflecteren. En alles op losse schroeven te zetten. Met deze beroemde passage, die hem de naam Übertreibungskunstler opleverde:

‘Wenn wir unsere Übertreibungskunst nicht hätten, hatte ich zu Gambetti gesagt, wären wir zu einem entsetzlich langweiligen Leben verurteilt, zu einer gar nicht mehr existierenswerten Existenz. Und ich habe meine Übertreibungskunst in eine unglaubliche Höhe entwickelt, hatte ich zu Gambetti gesagt. Um etwas begreiflich zu machen, müssen wir übertreiben, hatte ich zu ihm gesagt, nur die Übertreibung macht anschaulich, auch die Gefahr, daß wir zum Narren erklärt werden, stört uns in höherem Alter nicht mehr.’

En dan komt het moment dat Murau Gambetti achterlaat. Na meer dan driehonderd pagina’s met allemaal varianten op ‘hatte ich zu Gambetti’ gesagt’, dat als een soort hartslag is gaan fungeren, begint het tweede deel. Murau komt aan in Wolfsegg. En opeens begint de roman opnieuw. Alle opties liggen open. Alsof dat eerste deel slechts een proloog of inleiding is geweest. Schijn natuurlijk, want de lezer heeft al die achtergrond, walging en afkeer opgeslagen. Murau, die heeft laten weten dat hij nauwelijks kan functioneren door het besef van zijn afkomst uit dit rechts-extremistische, nazistische, katholieke bergdorp, gaat daar zijn ouders en broer begraven.

Literatuur van de allerhoogste orde. Lastig, grimmig, veeleisend, niet zonder het gevaar van verveling ook. Steeds weer ‘hatte ich zu Gambetti gesagt’. Als een zachte paukenslag, maar op zijn tijd en niet zo manisch als in het boek van Lucy Ellmann.

Een stijlfiguur die school heeft gemaakt. Het is ondenkbaar dat W.G. Sebald het idee voor zijn mantra ‘zei Austerlitz’, in zijn roman Austerlitz (ook diens laatste) niet bij Bernhard heeft opgedaan.

Lucy Ellmann: Ducks, Newburyport
1030 p’s. Galley Beggar Press
(op de shortlist van de Booker Prize, bekendmaking van de winnaar is 14 oktober)

Thomas Bernhard: Auslöschung
650 p’s Suhrkamp (verschenen in 1986)
(Geen Nederlandse vertaling, wel een Engelse: Extinction.)