‘Bedankt,’ zegt Chris Smither, ‘dat jullie mij als vluchteling uit mijn land zo vriendelijk hebben opgevangen.’ Hij is Amerikaan. Welkom, Chris, speel maar een mooie bluessong om de blues van dit tijdgewricht met troost te verzachten. En dat doe -ie.

De volle bovenzaal van ’t Rozenknopje in Eindhoven heeft hem al bij voorbaat in de armen gesloten, deze veteraan wiens muziek is opgeschoten en tot bloei is gekomen uit de humus van folk en blues. Ooit leerde hij zichzelf gitaarspelen. ‘Nooit les gehad,’ zegt hij. Wat hij deed, met name toen hij, geboren in Florida, een tijd in Mexico City woonde, was platen draaien en de gitaarpartijen naspelen. Vooral toen zijn roommate een elpee oplegde van Mississippi John Hurt liet hij alles vallen. Hoe deed die man dat? ‘Een band maar dan in zijn eentje.’ Dat wilde Chris Smither ook. ‘Ik heb zijn spel al zo’n vijftig, zestig jaar bestudeerd.’

Maar wat de bezoekers horen is wat Smither er zelf van heeft gemaakt. Hij covert Hurt, en ook Lightnin’  Hopkins en Blind Willie McTell,  maar de songs zijn ondergebracht in de aanpak en stijl die we van Smither kennen. Fingerpicking heeft hij letterlijk goed in de vingers. Soms doet zijn geluid aan dat van J.J. Cale denken. Wat opvalt is hoe weinig hij zijn gitaar hoeft te stemmen. Het moet zijn softe touch zijn.

Smither (80) heeft een sprekend gezicht onder een volle haardos. Om te zingen doet hij zijn mond niet ver open, maar zijn gemompel uit zijn rechter mondhoek is goed verstaanbaar. Zodra hij een solo speelt, gaat zijn mond verder open en wordt zijn blik wazig. Het is alsof hij niet naar zijn spel durft te kijken en erop vertrouwt dat zijn geheugen zijn vingers stuurt. Dan heeft hij, in die focus, wel wat weg van darter Mensur Suljovic, wat niet als een diskwalificatie is bedoeld. Een keer gaat het mis. ‘I got lost,’ zegt hij, lacht zijn mooie lach en speelt de solo alsnog.

Smither groeide op in New Orleans. Zoon van een universitair docent. Hij werd geplaagd door de schoffies in de buurt toen ze hoorden dat hij niet katholiek was. Ze voorzagen dat hij naar de hel zou gaan. Hij had geen idee wat dat was, ging het zijn vader vragen en die beaamde dat Chris naar de hel zou gaan, maar de hel – hoe modern – was volgens zijn vader ‘ook maar een mening’. Dat ging hij de jongens vertellen. En toen begrepen ze elkaar weer, want geen van allen wist wat ‘een mening’ was.

Dat van die hel is op de een of andere manier blijven hangen, want hij vertelt dat er de laatste jaren vooral morbide teksten tevoorschijn komen. Zijn ene hersenhelft probeert te begrijpen wat uit een duivels klein deel in de andere helft allemaal opborrelt en dat worden dan de teksten. Steeds meer dood en levenseinde, maar dat wil niet zeggen dat er een donkere sfeer rond zijn liedjes hangt, integendeel: het tempo ligt eigenlijk best hoog, met ritmisch meeklappen met de hand op het bovenbeen tot gevolg. Zelf doet hij daar ook aan mee. Zijn schoenen ‘tappen’ op een metalen plaat, waar een microfoon bij staat.

Een voorbeeld van zo’n song is het titelnummer van zijn jongste album: All About The Bones. Met zijn mooie grijns citeert hij uit het hoofd wat The New York Times daarover schreef, mei vorig jaar:
‘The folk-blues stalwart Chris Smither has been contemplating mortality throughout his decades of songwriting; at 80, he’s more convincing than ever.’ Daar kon hij zich wel in vinden.

Na anderhalf uur muziek en verhalen speelt hij een publieksfavoriet: Leave The Light On. Een fijn liefdeslied, al van achttien jaar geleden, dat door velen lip-sync wordt meegebrabbeld. Morbide is de avond helemaal niet.