Cliënt E. Busken is de twaalfde roman van Jeroen Brouwers. Lijkt niet veel, maar hij beoefende daarnaast bijna alle literaire genres. Op poëzie na. Al komt hij er met deze roman verdacht dichtbij in de buurt.

DIT IS pagina 129:


‘… hier bijna zwart, maar
verderop is het diepdonkerblauw, nog verder doorzichtig libelleblauw en weer verder weg waar de wereld ophoudt is het wit. Het komt vanuit eindeloosheden met hoge golven die in het witte gedeelte ontstaan buitelend recht op me af. Als ik blijf staan klettert er steeds zo’n golf van bovenaf op me neer als een instortend dak, beukt me omver en trekt me door de zwarte modder een eind mee de zee in tot waar ik geen bodem meer voel en de haaiendiepte begint. Ik ben echter een kampioen zwemmer die al vele medailles heeft behaald, of anders bouw ik gauw een vlot. In dit uitgestrekte zoute blauw zal ik niet verdwalen noch ten onder gaan, zoals mijn moeder in mijn oren schreeuwt. Ik zie je nog verzuipen. Ze schudt me bij mijn arm zo hard door elkaar dat ik, als ze loslaat, opnieuw in de branding val. Een lel tegen mijn kop. Nog een. Weer een.’

ACHTER in Cliënt E. Busken, de roman van Jeroen Brouwers (bijna 80), zijn vijf pagina’s nodig voor een simpele bibliografie. Romans, essays, feuilletons, autobiografie, drama. De hele santenkraam, de hele gereedschapskist. Poëzie ontbreekt.
Toen ik Brouwers interviewde bij gelegenheid van het verschijnen van Geheime kamers, in 2000 dus – ‘Ze willen me alleen maar spreken als ik een roman uitbreng’ – vroeg ik hem naar poëzie. Kon hij niet, zei hij. Te weinig ruimte. Hij was sowieso liever componist geworden dan schrijver, maar ook dat was hem niet gegeven.

Vier jaar heeft hij geschreven aan deze roman. Een dag uit het leven van E. Busken, een man die is opgenomen in een verpleeghuis en zelf nauwelijks nog iets kan. Hij zit vastgesnoerd in een rolstoel, bij alles heeft hij verder hulp nodig. Maar zijn geest werkt nog. Zijn geest draait overuren met de energie die hij anders nodig had gehad om te lopen, te bewegen, zelf te eten, te staan et cetera.

Hij praat ook niet, al blijft onduidelijk of hij dat daadwerkelijk niet kan of het simpelweg weigert – zoals de grote indiaan in One Flew Over The Cuckoo’s Nest. Zijn gedachten wentelen alle kanten op.

‘ Busken, bepáál je, zo spreek ik mezelf toe, mijn gedachten drijven weer klotsend en botsend door elkaar in het rond, niettegenstaande het gegeven dat ik een gedisciplineerde denker ben, altijd geweest.’

Hoe betrouwbaar ze zijn, deze gedachten, vragen we maar beter niet. Megalomanie is hem niet vreemd, getuige het overdreven aantal opleidingen, banen en ontmoetingen met de groten der aarde waar hij prat op gaat.

Gevoel voor taal kan hem niet worden ontzegd. Brouwers heeft zijn volle arsenaal open getrokken om zijn ‘cliënt’ een schitterende woordenschat mee te geven, overlopend van archaïsche parels. ‘Ik neig naar volle volte’, denkt Busken tegen het eind.

Een verhaal is er nauwelijks. Busken wil een sigaretje roken is de meest simpele samenvatting. Dat heeft nogal wat voeten in aarde. Dat het boek desondanks spannend blijft heeft alles te maken met de spectaculaire taalshow die Brouwers opvoert. Alle registers gaan open. Het woord ‘taalcarnaval’ valt. En de heerlijke humor, ook dat.

Ergens merkt Busken op dat ‘Megalomane wanen’ een goede titel zou zijn voor zijn volgende dichtbundel. Dus dichter was hij ook, moeiteloos waarschijnlijk.
De titel zou ook passen op deze roman. Dat idee, plus het taalcarnaval, plus het ontbreken van een plot of verhaal, plus het feit dat een genre-aanduiding op omslag en titelpagina ontbreekt, plus het gegeven dat de tekst is gezet in vrije regelval – woorden worden aan het eind van de regel niet afgebroken – brengt mij tot de voorzichtige suggestie dat Cliënt E. Busken het eerste gedicht van Jeroen Brouwers is. Hoe dan ook is hij nooit dichter bij de poëzie gekomen dan in dit boek.

Jeroen Brouwers
Cliënt E. Busken
257 p’s, 21,99 Atlas Contact