Een ongekende rijkdom aan woorden uit de beschreven Napoleontische tijden en later, geleend en geparafraseerd uit werk van minstens vijfendertig historische auteurs: Tandenjager van Auke Hulst is een subliem voorbeeld van intertekstualiteit.

‘Dit boek speelt grotendeels in de vroege negentiende
eeuw en bevat contemporaine termen’


Aldus de disclaimer voorin Tandenjager van Auke Hulst (50). Deze komt in de plaats van de geijkte opmerking in vele andere romans dat de personages volledig door de auteur zijn verzonnen, evenals de gebeurtenissen en dat als een en ander wel lijkt te verwijzen naar historische feiten en personages van vlees en bloed – al dan niet inmiddels tot botten of as teruggebracht – op louter toeval berust.
Die claim heeft Hulst op deze manier handig weten te omzeilen, waardoor niet kan worden uitgesloten dat Tandenjager is gebaseerd op historisch materiaal. Toch zie ik dit vooral als teken dat de roman geheel fictief is – een pre.

Niet in de laatste plaats omdat het een bizar verhaal is. Over Vos Jacobzs, een jongeman die op de slagvelden van twee eeuwen geleden, denk aan Waterloo, tanden los bikt uit monden van gesneuvelde soldaten om die vervolgens, in Londen, te verkopen aan de eerste fabrikanten van kunstgebitten.

Dat op zich is al een vrij sterk gegeven – gebeurde dat echt? – maar verderop in de roman wordt van de lezer gevraagd in vampirisme te geloven. Om nog maar te zwijgen over het laatste deel, getiteld Nocturne: New York, 1968, waarin een van de personages een leeftijd heeft bereikt die geen mens gegeven is. Ik zal niet verklappen om wie het gaat.

Ook hier wordt op listige wijze geprobeerd het ongeloof bij de lezer op te schorten. Hulst slaagt daar beter in dan bijvoorbeeld – en het is echt slechts een van de voorbeelden – Sander Kollaard, die in Einde verhaal een sprekend varken ten tonele voert in een setting die geen fabel is. Om mij heen hoorde ik van lezers dat ze dat niet trokken – overigens vind ik Einde verhaal een danig onderschatte roman.

Tandenjager mag en zal dat niet overkomen. Auke Hulst bewijst met deze roman dat hij een van de grootste stilisten van deze tijd is. Van die ‘contemporaine termen’ heeft hij een grote verzameling en hij strooit er lustig mee. Elke zin in deze roman is een feest, nergens een cliché, alom verrassende vergelijkingen en bovenal woorden uit de vroegste woordenboeken. Zonder dat de lezer ze hoeft op te zoeken: ze worden uit de context duidelijk. Woorden waar spellingschenkers te jong en onervaren voor zijn. Ik moest even denken aan de brieke benen bij Thomas Rosenboom. Bij Hulst ‘gebroerte’ bijvoorbeeld, dat overigens in het bestek van een paar bladzijden net iets te vaak langskomt. Ja, veel bijvoeglijke naamwoorden, dat hoort bij een historische roman als deze, maar Hulsts dosering klopt.
En nog iets, ook niet onbelangrijk: hij is niet voor de verleiding bezweken de inzet van zijn rijke vocabulaire te laten uitmonden in ellenlange links- en rechtsdraaiende zinnen. Zo is het mooi genoeg, Hulst laat zijn lezers niet verdwalen tussen de komma’s en streepjes.

Vos Jacobsz vindt een gaaf gebit, bikt het los en laat de tanden in zijn eigen mond plaatsen, waarna ze zijn persoonlijkheid veranderen. Hij gaat leven naar zijn tanden, iets van de vroegere ‘eigenaar’ wordt vaardig over hem. Zijn ogen doen de rest zodra die vallen op een markiezin die ook een voor die tijd gaaf gebit heeft. Zij is van boven zijn niveau, maar toch herkent ze iets in Vos Jacobsz, wat leidt tot een bizarre affaire die onvermoede dimensies krijgt. De symbiont die zij zoekt, is hij niet. Feitelijk ontmaskert ze hem, maar spaart hem door Vos te helpen vluchten naar Suriname nadat hij zijn geleende tanden al te diep in een meisjeshals heeft gedrukt.

Uiteindelijk vallen dader en slachtoffer samen. Vos sterft op identieke wijze als de jonge soldaat wiens gebit hij heeft overgenomen. Hulst bezegelt dat door hun sterfscènes met dezelfde zin af te sluiten. Wat te beschouwen valt als een zelf-citaat, waarmee Hulst zichzelf had kunnen opnemen in de lijst van vijfendertig auteurs – van Tacitus via Blake en Bilderdijk naar Ferlinghetti – uit wier werk hij citaten heeft gehaald of heeft geparafraseerd. Niets is tenslotte nieuw en al helemaal niet in een historische roman. De literatuur ligt in lagen gestapeld en bedruipt en kruisbestuift elkaar, als de trickle down in een goede lasagne. Intertekstualiteit is hier zeer gepast.

Waterloo, Amsterdam van twee eeuwen geleden, Suriname, inclusief de binnenlanden, later New York: ook met de couleur locale is niets mis. De geuren uit die tijd en uit die streken lijken als vanzelf uit de pagina’s op te stijgen – de illusie waar een lezer voor nodig is.

Wat je kunt opmerken is dat die lezer het probleem van Vos Jacobsz en markiezin Margaux niet zo snel zal voelen. Ergo: mogelijk wel de geuren, niet de inleving met de personages. Maar getuige zijn, van een afstandje waarnemen en Vos Jacobsz volgen op zijn tochten door de ruftende velden des doods dan wel de Surinaamse jungle is wel net zo fijn en behaaglijk.

Tandenjager is in zijn rijkdom aan taal en stijl een grootse toevoeging aan de Nederlandse literatuur.

Auke Hulst: Tandenjager. Roman. 432 p’s. Ambo Anthos

Foto: Neil Abbott