Er zit soul in de strot van Brandon Coleman, een jaloersmakend slanke heer in bespoke kleding, fijngesneden bruine broek, strak jasje, opvallend horloge. Bewegend soms als een jonge Elvis


Vooraf gold in kringen van liefhebbers van americana de verwachting dat het Nederlandse podiumdebuut van The Red Clay Strays het concert van het jaar zou worden. Dat werd het niet door een rommelig begin, maar de charismatige zanger Brandon Coleman maakte diepe indruk, dat wel.

Er was een tijd dat Nederland een gidsland was. Dat is het niet langer politiek en sociaal gezien, maar ook niet in de muziek. Europa veroveren ging via Nederland, meer specifiek Amsterdam, nog specifieker Paradiso.
The Red Clay Strays, de band die met hun dampende mix van gospel, southern, blues en rock-’n-roll geldt als het beste dat in jaren uit de VS is opgekomen, deed in 2024 wel Duitsland en Engeland aan, maar Nederland moest wachten tot de verkiezingsavond van 2025. Op het moment dat de exitpoll verscheen, liepen de zes mannen uit Mobile, Alabama het illustere podium van Paradiso op.

Ze hadden wel eens gehoord ‘van vrienden in de business’ dat spelen in Amsterdam iets bijzonders was, zei Brandon Coleman, zanger, gitarist en blikvanger, op een toon van: dat zullen we dan wel merken. Dat het aanvankelijk niet het concert werd waar de fans op hadden ingezet, lag aan de band zelf. Geen begroeting, lange pauzes tussen de eerste drie nummers, gedoe met de apparatuur. Het was ronduit amateuristisch, en dat voor een band die door eindeloos optreden en touren hun aanhang had veroverd en dus heel ervaren zou moeten zijn.

Zo was er vanaf het begin een snaredrum stuk. Een roadie ging het ding repareren, rechts achter op het podium. Een beeld vergelijkbaar met een jongetje dat met autootjes speelt in een peuterspeelzaal. De snare was pas weer klaar bij het voorlaatste nummer in de toegift.

En hoe te oordelen over de andere roadie die gedurende het gehele optreden dwars over het podium liep, gelukkig nog wel achter Coleman langs, om de muzikanten van drankjes te voorzien? Eerst kwam hij al eens thee brengen voor bassist Andrew Bishop, het labeltje van het zakje hing over de rand. Later deelde hij zwarte bekertjes uit. Drummer John Hall en toetsenist Sevans Henderson roken er even aan en durfden het aan.

Zoals het in dit verslag tot nu toe niet gaat over de muziek, zo leidde deze ober-kelner behoorlijk af van waar het om ging.

Het duurde wel bijna een uur voordat het allemaal klopte. Maar toen gebeurde er dan ook wat. Brandon Coleman kreeg de smaak te pakken. Uiterlijk is hij jaloersmakend slank, lang en knap – hij zou niet misstaan in een nieuwe jaargang van Twin Peaks. Hij gaat heel anders gekleed dan de rest van de band die in casual southern is gehuld. Coleman is een heer in bespoke kleding, fijngesneden bruine broek, strak jasje, opvallend horloge. Bewegend soms als een jonge Elvis, zelfde kapsel ook.

Als zanger is hij ijzersterk. Hij zingt met kracht, hij zingt met gevoel. Er zit soul in zijn strot, en gospel als het over God en de duivel gaat. The Red Clay Strays wil geen ‘christian band’ zijn, maar tegen het einde van de avond kon hij het niet laten om over God te beginnen en te zingen. In ‘On my knees’ dankt hij God op zijn knieën – ‘I praise the Lord, for you know I’m grateful what He has done for me’, en in de toegift eerst ‘Will the Lord remember me’, gevolgd door ‘God does’.
Gaat het over de duivel en andere tegenslag, dan krijgen de songs een donkerte die tegen die van David Eugene Edwards aanhangt en diens band 16 Horsepower. Het dreigende ‘Drowning’ is ijzingwekkend.

Hoop wil Coleman met zijn band verspreiden, legde hij steeds uit, en geloof in jezelf. En gaat het niet goed met je, zoek hulp. ’Perseverance’ was het woord dat het vaakst viel. Doorzettingsvermogen, al dan niet tegen beter weten in.
Dit geldt een op een voor The Red Clay Strays zelf. Begonnen in kleine bars – wat moet het geweldig zijn geweest om ze in een donkere juke joint te horen spelen – hebben ze zich opgewerkt met een mengsel van stijlen dat in de VS ongebruikelijk is. ‘Ze noemen ons country,’ vertelde Coleman, ‘maar wij vinden het rock-’n-roll wat we spelen.’ Een parapluterm waar al die southern-americana onder samen komt: blues, soul, gospel, en een vleug rockabilly. En zelfs in de States werkt het.

Wat vooral werkt zijn de ballads. Hoe dampend en lekker de stevige nummers, met die heerlijke licks van gitarist Drew Nix – vooral op Fender – ook zijn, het zijn nummers als ‘Wondering why’, hun eerste hit, met hulp van TikTok, ‘Wanna be loved’ en ’I’m still fine’ die met hun gloeiende melodieën Coleman alle ruimte geven.
Een toegift van vijf nummers. Een cadeautje voor een mooie avond die langzaam op gang kwam. Inmiddels had Coleman geleerd dat spelen in Amsterdam echt bijzonder is. Hij gaf handjes, signeerde een elpee en zag dat het goed was.

Theo Hakkert