Pierre Michon liet een dorpsonderwijzer en een sigarettenverkoopster lang wachten op het consummeren van hun wederzijdse begeerte. Tot groot voordeel van de lezer, die een zinderende dubbel-novelle wacht.

Tot mijn verbazing, maar dat niet alleen, staat de Franse schrijver Pierre Michon op het lijstje dat bookmakers hanteren rond de Nobelprijs voor literatuur. Niet omdat ik het hem niet gun, maar omdat dit soort nominaties, die niet eens een officiële status hebben, kunnen werken als een kus des doods. Eenmaal zogenaamd genomineerd komt een auteur niet meer van dat brandmerk af. Zo zal Haruki Murakami, net als Harry Mulisch, altijd de gedoodverfde laureaat blijven – hier horen wij Philip Roth zich omdraaien in zijn graf.

Het is hier nu gemeld. Zo lang Pierre Michon (1945) de onderscheiding niet krijgt, zal hij hier gewoon ‘de Franse schrijver’ blijven heten.

Van hem is, vertaald door Rokus Hofstede, een boek van 138 pagina’s verschenen: Het stroomdal van de Beune. Op het oog niets bijzonders, qua omvang dan. Een genre-aanduiding voorop en op de titelpagina ontbreekt. Een korte roman, een lange novelle, een bundel verhalen? Achterop en in het colofon wordt het een roman genoemd.

Niets bijzonders? Het tegendeel is waar: alles aan dit boek is bijzonder. Het stroomdal van de Beune bevat twee novellen die alles met elkaar te maken hebben en, gedekt door deze ene titel, als een geheel mogen worden beschouwd. De twee delen hebben elk een titel: De hengelaars van Castelnau en De zagerij van Meillat.

Het eerste deel verscheen eerder al eens, in 1997. Rokus Hofstede heeft de vertaling daarvan licht herzien. Het tweede deel is nieuw. Dus Michon heeft de thematiek van De hengelaars van Castelnau na minstens 25 jaren weer opgepakt en de voortzetting geschreven.

Personages wilden ook weten hoe het verder ging

Wat gaat er om in het hoofd van een schrijver die na zo lange tijd terugkeert naar wat een afgeronde novelle leek? Het kan niet anders of de personages liepen zo nu en dan over zijn schrijftafel om hem fronsend aan te kijken: ben je ons vergeten of zo? Ze wilden nu wel eens weten hoe het ze verder is vergaan.

Het moet vooral de dorpsonderwijzer uit deel 1 zijn die Michon aan de kop is blijven zeuren. De dorpsonderwijzer die in 1961 in het afgelopen dorp Castelnau aan de Grande Beune (La Grande Beune is de titel van de Franse uitgave uit 1996) aan zijn eerste betrekking begint, hij is dan 20. De voor hem nieuwe omgeving is belangrijk. Evenals de beginzinnen natuurlijk.

‘Tussen Les Martres en Saint-Amand-le-Petit ligt het oude dorp Castelnau, aan de Grande Beune. Castelnau was waar ik in 1961 werd benoemd; ook duivels worden benoemd, neem ik aan, in de lagere Hellekringen; en al bokkensprongen makend vorderen ze naar het gat van de trechter zoals wij afglijden naar ons pensioen’.

Een gelagkamer is de samenleving in het klein

Eerst de droge geografische plaatsbepaling, meteen gevolgd door een particuliere gedachtengang. De toon is gezet. De zinnen van Michon nemen geregeld afslagen om zich verderop, achter een volgende komma of puntkomma, te ontwikkelen tot kronkelpaden, waarin de omgeving het karakter van een personage aanneemt. Dit is een landschap vol grotten, en met een rivier die mythische proporties aanneemt. Waar een opgezette vos zijn streken niet heeft verleerd, hengelaars zo hun eigen visserslatijn spreken en waar een gelagkamer ‘ossenbloedrood’ is – wat is dat toch met gelagkamers, zie ook de scènes met de waard in Reise nach Laredo van Arno Geiger? Ze weerspiegelen de gemeenschap in het klein, plekken zijn het waar zwijgers veelzeggende toeschouwers zijn en de dreiging net zo in de lucht hangt als de lucht van verschraald bier of zure wijn.

Maar de dorpsonderwijzer heeft te midden van dit alles vooral oog voor de mens, meer specifiek die ene mens: de sigarettenverkoopster. Voor hem is het begeerte op het eerste gezicht. Elk gebaar van haar heeft voor hem een erotische lading. Hoe stoïcijnser ze blijft, hoe verleidelijker zij voor hem wordt. De volzinnen tintelen van wellust. Elke punt die Michon zet komt net op tijd, en zo plaagt hij de dorpsonderwijzer behoorlijk, ook al omdat de sigarettenverkoopster mogelijk toeschietelijker is dan ze doet voorkomen – het is een fascinerend spel.

Een vorm van literair sadisme

Dat Michon de dorpsonderwijzer ook nog eens dik 25 jaar heeft laten wachten en smachten – en mogelijk de sigarettenverkoopster al evenzeer, daar niet van – is een vorm van literair sadisme; ik bedoel: maar goed dat het fictie is, een mens zou van mijn verstand komen.

Want inderdaad: Michon heeft niet al in de jaren negentig deze voortzetting geschreven en al die jaren achter gehouden, wat ook had gekund. Nee, dit schreef hij recent.

‘Tegemoetkoming aan de smacht’

Ik heb vertaler Rokus Hofstede (Martinus Nijhoff Vertaalprijs 2021) gemaild om nadere informatie. Met zijn toestemming citeer ik hier een deel uit zijn antwoord.

Rokus Hofstede, per e-mail: ‘Aanvankelijk wilde Michon, na de publicatie van Vies minuscules in 1984 een ‘grote roman’ schrijven waarmee hij de Goncourt kon winnen – want de literaire markt vraagt nu eenmaal om het geformateerde product ‘roman’ … Maar hij ontdekte gaandeweg het schrijven van La Grande Beune, dat in die fase nog L’Origine du monde moest heten, naar het beruchte schilderij van Courbet, dat hij geen raad wist met de verwikkelingen en het drama dat een roman vereist; La Grande Beune, het eind jaren negentig gepubliceerde deel, was maar het topje van de spreekwoordelijke ijsberg; Michon had veel meer geschreven, maar vond alleen die openingsscènes publicabel.

De eerste twee hoofdstukken van deel twee, over Jean de Visser, hebben in diezelfde jaren negentig wel in een tijdschrift gestaan, iets van het vervolg was dus bekend bij de fans. Maar de rest van het tweede deel heeft hij inderdaad recent geschreven. Doorslaggevend daarbij is waarschijnlijk het biografische feit dat Michon sinds enkele jaren gelukkig is in de liefde (dat laat hij op FB omstandig weten) en dat hij ook enkele jaren geleden door zijn ongezonde levensstijl maar nipt aan de dood is ontsnapt. Ik lees deel twee van Les deux Beune dus als een soort tegemoetkoming aan het smachtende personage van de dorpsonderwijzer: Michon wilde hem alsnog het erotische succes gunnen dat hij hem al die jaren had onthouden.’

(Vies minuscules werd door Hofstede vertaald met de titel Roemloze levens en uitgegeven door Van Oorschot.)

Iets wat eeuwig ophanden was

In zinderende stijl speelt Michon het spel uit. ‘Twintigjarige handen trillen woest en verschrikkelijk; zeker, mijn handen wilde ze. Maar ik bedacht dat wat ze in mij had begeerd de oneindigheid van mijn almaar uitgestelde begeerte was, die leek op haar oneindige genot; allebei genoten we zonder ophouden van het wachten. Van iets wat eeuwig ophanden was.’
Zo kan 25 jaar inderdaad als een eeuwigheid voelen.
Voor zijn oeuvre, ook al ontbreekt ‘een grote roman’ – of misschien juist daarom – moet de Franse schrijver maar eens een grote prijs krijgen.

Pierre Michon: Het stroomdal van de Beune. (Franse titel: Le deux Beune). Vertaling: Rokus Hofstede. Uitgeverij Van Oorschot.

Foto Carrie Cizauskas

Foto uiteraard ter illustratie. De afgebeelde verkoopster is niet de fictieve vrouw uit de roman