ARJAN PRONK 1970-2025
Rock & Roll-bassist Arjan Pronk – van Bökkers, 16 Down tot solo – uit Luttenberg vond het ‘kloten’ dat hij ingedeeld werd bij de streekrock. ‘As ze d’r noe nog de schaamstreekrock van hadn maakt, was ’t nog wat west,’ mopperde hij. Maar mopperen was bij Pronk nooit echt mopperen. Het was altijd plezierig geouwehoer. Hij trok zich eigenlijk nergens wat van aan. Nou ja, in elk geval niet van zaken die in het oog van de wereld van belang zijn. Geld. Carrière. Roem. Haast. Stress. Wichtigmacherei.
Pronk moppert niet meer. 24 oktober overleed hij in zijn prachtige nieuwe huis in Andalusië. Nog maar pas getrouwd met de prachtige Marijke, schrijfster uit Vlaanderen. Hij kreeg alvleesklierkanker. Binnen twee maanden was het gebeurd. De laatste dagen staan de regionale kranten en sociale media boordevol Pronkberichten: Rasmuzikant, kon geen noten lezen, beste bassist van Nederland, columnist, natuurliefhebber, bomenplanter, smokser, hondenliefhebber, veganist, Sallander, soms wreed-eerlijk maar een vriendelijk mens die altijd zichzelf was.
Pronk sprak altijd en overal Nedersaksisch. Bij de Zwolse PABO wilden ze hem op spraakles doen. In 2023 of 2024 nam ik voor RTV Oost dialectfilmpjes op met Pronk. Ik kende hem niet. Een man met een muts en een grote rode baard. Die een half uur te laat kwam: ‘Ik heb mie de vrouwe zeek,’ zei hij bezorgd. Het ging helemaal vanzelf, het platkuieren. Nou ja, hij
liet me wel weinig uitpraten. En ik werd platgeslagen door zijn strakgeformuleerde opinies.
‘Et ie nog vlees? Met ophoaln! Heb-ie wel wal ’s good rokn an oene köttel?
Carnivorenköttels dee stinkt ja wa zo vies! Vegetariërspoep: geen centje pien!’
Ik wist dat hij ellendig ziek was, maar hij was nog lang niet klaar met leven, de roodbaardige reus, de Luttenbergse oermens, de Sallandse Spanjaard. Tien dagen geleden schreef hij nog vanuit Andalusië dat hij vol liedjes en verhalen zat die er nog uit moesten. Hij hoopte de kanker ‘eruit te mediteren’. Helaas.
Ik ben zijn boek Kil aan het lezen en allerlei andere dingen die hij me schreef. Wat een wildeman. Maar een lieve wildeman. Honderd procent integer. Het onderstaande schreef Arjan zelf toen een collega muzikant/technicus overleed. Wijze en warme woorden. Om te onthouden voor degenen die een necrologie moeten maken… Op de puntjes kunnen we
rustig ‘Pronk’ zetten. Nou ja: ik wel.
‘Een sentimenteel verhaal vol applaus over iemand die uit de tijd is geraakt, dat riekt toch wat naar onsmakelijkheid. Alsof we glorie halen uit andermans bestaan terwijl degene niet bij machte is om z’n stoffelijke klauw in je nek te planten. Misschien raken sommigen niet uit de tijd, dat is een gedachte die wel bij … past.
(…)
Het is wat gek ook, hoe we als mens in elkaar steken, de loftrompet steken wanneer iemand die je dierbaar was overleden is. De praatjes, waar ik me nu ook vuil aan maak, het applaus… waarom doen we dat niet bij leven? Nu is het maar hopen dat … het ergens oppikt en voelt of ziet, dat hij mensen heeft geraakt, dat we om hem gaven en dat hij gemist wordt. Zoiets moeten we ook live doen, daar wist … vast wel raad mee. De garantie is er niet, eigenlijk zijn we laffe varkens. Hoor je het …? Met je absolute gehoor? Tot later rekkel.’
Op zijn rouwkaart staat zijn laatste bericht.
‘Het waren zeker mooie tijden, en het mooie van tijd is dat het er altijd is, ieder zijn of haar eigen tijd. Het was veel in een korte tijd, zo kun je het ook bekijken. Andere mensen hebben weinig in veel tijd. Dan kies ik toch voor het eerste.’
Het eindigt met een hartje.
Paul Abels
Hier van Pronk:
DE ZIEL VAN TWENTE
Volgens Wikipedia is de ziel het onstoffelijke deel van een levend wezen en een synoniem voor ‘het binnenste’. Als mens kunnen we zeveren wat we willen maar met iets abstracts als een ziel kunnen we weinig beginnen. Zoeken naar de ziel van iets is een dwaze speurtocht naar verdieping, naar een essentie. Ik hoor ouwe lullen melancholisch snakken…
Een zoektocht naar de ziel van Brabant, de Achterhoek, Timboektoe of Twente is een zinloze exercitie, een bonke kul. Het blijft vaak bij een boel gezever van zoekende zielen die verdieping en troost zoeken in hun eigen leegte, met meer nostalgie in de tuk dan handen. Luu die kuieren over de ziel van Twente zijn ‘m zelf vast kwijt.
Als Sallander, ik kom uit Luttenberg maar kan inmiddels bijna in de Regge pissen, heb ik geen recht van spreken. Of juist wel; buiten de bubbel ziet men immers meer.
In een tijd van globalisering, digitalisering en een McDonald’s ipv lös hoes is de eenheidsworst ook in Twente toegeslagen. De tijden van Jan Cremer en De Heilige Rita lijken achter ons te liggen en echoën in onze kop. Tukkers blijven Tukkers maar ook in de provincie is de unimaat gesneden koek geworden. Gedwee als sköpies met de kop en de konte vol sloffe Twentse beskuut’n. Met het vel strak over de kop omdat we allemaal in dienst zijn van slavendrijver Holland BV. Een provincie van de globale kapitalistische Wereld BV. De ziel verdwijnt zodra commercie het grijpt.
Geld is de duuvel.
Het is ook een bult echo-putterij versus een gebrek aan cultuur en historisch besef bij de mens. Onverschillig, geradbraakt en gemanipuleerd door de grote digitale wereld en social media. Een hang en drang naar een werelds leven om na verloop van tijd ontaard en bijna ontwortelt terug te keren naar de eigen haard, waarna de zoektocht naar roots en authenticiteit begint. Men wil aarden en heeft ‘iets’ gemist. Twente bijvoorbeeld.
Twente met haar noeste arbeidsethos, de textiel industrie, het coulissenlandschap, Thomas Ainsworth, Jan Cremer, Willem Wilmink, Herman Finkers, de poaskearls, Oldenzaal euh Enschede, Ilse de lange, André Manuel, Berdien Stenberg, midwinterhoorn bloaz’n, de witte wieve, noaberschap, de oale Kroezeboom en brulftes met een jach neven en nichtjes. Ja dat is zo Twents als metworst en kozakken. Aan de andere kant van de Regge vinden we Tukkers ook een beetje degelijk, bettie fatsoenlijk en stief, en qua looks bienoa iender.
Overigens, als een kalf niet zoepen wil dan moet je hem in Luttenberg bij de voetbal doen, dus ik denk niet aan FC Twente, maar wel vaak aan Grolsch.
Een inwoner van Twente wordt vaak als volgt gekarakteriseerd; wantrouwig ten opzichte van onbekenden, weinig uitbundig in zijn gedrag, zuinig met geld zowel als in woorden en niet in de laatste plaats fatalistisch. Bij dat laatste speelt mee dat een Tukker veel ontzag heeft voor `hoge heren’. Nou, ik woon dichtbij Tukkerije maar ik nikke niet voor zogenaamde hoge heren. U zeggen doe’knie.
Maar wie ben ik, laat de Tukkers zelf lekker hun Twentse ziel voelen. Het is hoe dan ook een solo ervaring, de een krijgt het van een het pissen tegen de Sint-Plechelmusbasiliek en de ander voelt het dobberend op het Lonnekermeer met het liedje ‘die mooie kindertijd’ in z’n hoofd. Een collectieve ervaring voel je, die spreek je niet uit.
Door het slopen van onze natuur en het uitbuiten van de aarde verkloten we ons vuur. Onze cultuur, als mens in het geheel, die voelt dat we het samen moeten doen en dat alles op aarde telt, van bij tot boom, van stront tot jappel. Ook de mens op z’n verdomde sokkel. Vanaf nu lijkt met elke nieuwe generatie die ziel waziger te worden, tot er geen schim van over is. Totdat de witte wieven voorgoed zijn verzwolgen door de aarde die ons niet meer dragen wil.
Omarm elkander maar stick to your grit, of zoiets, want noaberschap is vakmanschap.
Morgen maar even met een bootje de Regge over, me wat één voelen met de natuur. Daar zit ‘m de foeke, de kneep. Voel je vuur en behoud je eigen. Ik zal ‘Ik, Jan Cremer’ eens uit de kast pakken, veel stof heeft hij niet gehapt. Hij bezweek niet in nostalgisch gedweep, hij deed en doet.
Laten we vooral niet weemoedig zijn maar de kop ervoor gooien en eigenheid en autonomie behouden. Een mens, geen nummer, een Tukker geen bummer. Preken en zwiepen met je vinger is vaak lelijk, zegt een bescheiden Tukker of een Sallander met een grote bek, maar het is onontbeerlijk net als de ziel.
Aju en hoal oe hoaks.
Smoks ‘m rond
Op de grond
Oald of nij.
Zieltogen doen we later wel.