Bart Van Loo – schrijver, tv-persoonlijkheid, vriend, conferencier, Frankrijkkenner – sprak op donderdag 15 september bij de presentatie van Het huis van de zalmen, de nieuwe roman van Marc Reugenbrink, in de Minard in Gent. Het werd niet slechts een toespraak vol humor en scherpzinnigheid, en passant gaf Bart Van Loo een briljante analyse van deze hoogst persoonlijke roman van Reugebrink. Met trots ‘drukt’  Vers Twee deze laudatio hier af.

 


 

Dames en heren, het is een smakelijke eer, een appetijtelijk genoegen, ja een succulente lust om u de nieuwe roman van Marc Reugebrink voor te stellen, om u als maître d’hôtel dit subtiele boek te serveren, om u als sommelier van dienst de afdronk van mijn lectuur uit te doeken te doen. Maar vooraleer we aan tafel gaan – en deze culinaire beeldspraak is geen gratuit statement – wil ik eerst een bekentenis doen: het verhaal van een hardnekkig vooroordeel.

Boekenbeurs 2004 was de 68ste uit de geschiedenis, en kondigde zich aan als business as usual, al nestelde zich in de diepere marge een piepkleine bijzonderheid. Ondergetekende was er voor de eerste keer bij, ik bedoel, voor de eerste keer mocht ik aanschuiven aan de andere kant, achter de tafeltjes, en werd ik opgenomen in de équipe der signerende auteurs. En dus zat ik begin november met een idee van ingebeeld belang op de mij toegewezen plek te stralen. Op de lege plaats naast me werd ter afwachting alvast een nieuw naambordje geplaatst. Ik kon mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en las: “Marc Reugebrink”, een naam die klonk als een Hollandse klok uit het verre noorden, een naam die ook enige bellen deed rinkelen, waaronder een alarmbel.  

Was Reugebrink niet een van de coryfeeën van Yang, het even prestigieuze als poststructuralistische tijdschrift? Waren dat door de band genomen geen heren en dames die onder de douche teksten zongen van Jean-François Lyotard, de beroemde bard van het postmodernisme? Ik was een kind van mijn tijd en had me daar destijds ook doorgevreten, maar het lezen van pakweg Lacan en Kristeva wekte zelden een heldere stroom van betekenis, laat staan schoonheid, in mij op. Voor mij diende er geen gordijn van even mistig als complex interpretatiegeneuzel tussen een tekst en zijn lezer worden opgetrokken.

Daar verscheen ten slotte de heer Reugebrink. Hij stak me een hand toe. In plaats van de jongensachtige blik in zijn ogen op te merken, kon ik alleen maar bevreesd denken: deze man heeft vanochtend bij het ontbijt een hoofdstuk van Derrida tussen zijn boterham gelegd. Het vooraanstaande lid van Yang liet een trage blik op mijn boek vallen, een literair kookboek nota bene; ik wiebelde wat onbehaaglijk op mijn stoel. Net toen verscheen mijn vader aan de signeertafel. Verscheen is zacht uitgedrukt, hij rees op uit de massa en gestuwd door vaderlijke trots omhelsde hij zijn zoon alsof die net de Ventoux had beklommen. Vervolgens merkte mijn vader de heer Reugebrink op en knikte hem toe. Ik dacht: oei. Maar Reugebrink knikte terug. Dat had ie niet moeten doen, want ik zag meteen dat mijn vader dat opvatte als een aanmoediging, hij ging nu zonder twijfel – hij moest, hij kon niet meer terug – het woord tot de grote deconstructivist richten. Zijn mond ging al open. Opnieuw dacht ik: oei. In zijn onverstoorbaar Kempisch dialect sprak mijn vader de sindsdien onvergetelijke woorden: “Joa, ‘t was wel oemlegging in Oelegem, mor we zèn er toch goe geroakt”.

Ik verwachtte dat Reugebrink mijn vader plat zou slaan met een citaat van Heidegger, maar kijk: die twee naast mij begonnen een gesprek over ondermaanse banaliteiten als dichtslibbend verkeer en vaderlijke fierheid… Ik stond erbij en keer ernaar. Niet alleen doorprikte mijn vader de met ijdelheid en vooroordelen gevulde ballon die het literaire wereldje is, hij wees me ook de weg naar de ware Marc Reugebrink. Geen karikaturale poststructuralist zoals ik vreesde, maar iemand die net zozeer vader als schrijver was, echtgenoot als dichter, gastronoom als essayist.

Waarom vertel ik u dit verhaal? Omdat op een of andere manier Marc nooit helemaal van die vooroordelen is afgeraakt. Velen denken nog steeds dat ie een complex auteur is die bij voorkeur moeilijke lectuur achter de kiezen slaat en dus dus wel ingewikkelde boeken uit zijn pen moet schudden, maar niets is minder waar. Zeker als romancier schrijft hij boeken van vlees en bloed, dikke lappen werkelijkheid die hij tot fijne fictie vermaalt; Marcs romaneske oeuvre is het bewijs dat intelligentie en schoonheid niet vloeken met toegankelijkheid, en zijn nieuwste roman Het huis van de zalmen is daar wellicht het meest voldragen voorbeeld van. In dit boek is zijn pen behendiger, slimmer, maar vooral ontroerender dan ooit, ze snijdt als een vlijmscherp Laguiolemes door best wel complexe thema’s: wie zijn wij? Waar komen wij vandaan? Wie zijn onze ouders? Wat weten wij van hen? Zijn we niet vergeten dat ooit ook zij jong waren? Hebben we de moeite genomen of de gelegenheid gegrepen om hen beter… om hen echt te leren kennen?

Het hoofdpersonage heet Marcel en dat is geen toeval. Het huis van de zalmen is een autobiografische roman, of beter gesteld nog: autofictie. Marc wou zijn eigen leven niet zomaar op papier gooien, en koos daarom voor Marcel en niet voor Marc. Er zitten welgeteld twee letters tussen schrijver en hoofdpersonage, exact een el, 69cm, de lengte van de onderarm, letterlijk de afstand die een schrijvershart van zijn manuscript scheidt, de kleine kloof die Reugebrink nodig achtte om vrijuit over zijn moeder te kunnen schrijven.

Reugebrink decor

Marc laat zijn alter ego Marcel als een wilde zalm terugzwemmen naar zijn oorsprong, naar het nulpunt omdat hij bij haar dood verbijsterd vaststelt niet te weten wie zijn moeder juist was. “Ik moet haar tot leven wekken (….) Ik moet haar bedenken, ik moet dit meisje verzinnen”, zegt hij in een even treffende als revelerende passage”. En daar verschijnen zijn moeder, achter haar zijn vader, zijn grootouders, ze ontspringen aan foto’s, archiefmateriaal… en aan de verbeelding. In dit boek wordt aangrijpend gepoogd om verlies in taal te vangen, om ontreddering om te buigen naar verlossing. Het is een boek dat u met grote voldoening cadeau zult doen aan uw ouders, aan uzelf en aan uw kinderen. Uw kinderen die, zoals Marc schrijft, u uiteindelijk net zoals uw ouders zullen ontglippen.

Proust had in een aantekenboekje genoteerd – Proust u weet wel, de man die ook Marcel heette – dat zijn manier van schrijven veel weg had van de wijze waarop Françoise – u weet wel de befaamde dienster/kokkin uit de Recherche –  haar “boeuf à la mode“ klaarmaakte. “Het raffinement ligt in het langzame stoven waarbij groenten, kruiden en dergelijke worden toegevoegd en het vlees als een spons wordt waarin alles doordringt. Zo ontstaat een geheel dat meer is en beter dan de delen waaruit het bestaat.” Dat geldt helemaal voor Het huis van de zalmen. Marcel is restaurantuitbater en groot gastronoom. Er wordt in deze roman gedronken, gezopen, gegeten, gebuffeld, geschransd én over la bonne chère gepalaverd dat het een lieve lust is. De geur van de betere keuken – lees de savoir-faire van het betere schrijversambacht – hangt  door het hele boek, impregneert alle uithoeken, kieren en gaten en zorgt ervoor dat de roman een gemarineerd, excuseer, een geraffineerd meesterwerkje wordt waar vorm en inhoud in elkaar oplossen. Het geheime ingrediënt is de empathie die Reugebrinks verhaal doet transubstantiëren tot de superieure “boeuf à la mode” van Proust die alle emoties opslorpt die de delicate inzet van het boek – het verlies van een moeder en de zalmqueeste naar de oorsprong – met zich meebrengt.

De gastronomische genoegens worden niet alleen breed uitgesmeerd, ze bepalen ook het gezichtsveld. Marcel is de man van de eerlijke keuken – niks in de handen niks in de zakken: goede producten, bergen ambacht en veel liefde. Een keuken die wortel schiet in de traditie, niet om die blindelings te reproduceren, wel in het besef dat je alleen maar jezelf kunt zijn als je in de potten van je voorouders staat te roeren.

Maar er is meer aan de hand.

Een citaat. De “hij” uit de passage die volgt, is Enzo, de chefkok uit Marcels keuken, een man die graag experimenteert en dat zorgt voor enige wrijving. “Hij denkt dat hij tot de groten der aarde behoort, tot de… hoe heten ze allemaal, die halfgeflipte koksmutsen die denken dat ze kunstenaars zijn, die denken dat eten er is om bewonderd te worden in plaats van gegeten”. Ik vervang gewoon twee woorden en er ontvouwt zich een literaire beginselverklaring. “Hij denkt dat hij tot de groten der aarde behoort, tot de… hoe heten ze allemaal, die halfgeflipte schrijvers die denken dat ze kunstenaars zijn, die denken dat het boek er is om bewonderd te worden in plaats van gelezen”. Eat your heart out, poststructuralisten. De gastronomie in dit boek – met de zalm als glinsterende topmetafoor – is niet alleen een verhalende smaakmaker en een levensfilosofie, ze verbergt ook een diepere kijk op kunst en literatuur.

Ik lees er een opdracht in. Ik voel dat de auteur verwacht dat iemand het boek met een culinaire blik ontleed. Laat mij als sommelier van dienst besluiten met een smaakanalyse van Het huis van de zalmen; ik heb voor u geproefd en gedegusteerd, u kunt mij vertrouwen. Het huis van de zalmen heeft een neus van bosbodem, veel terroir zit erin, maar tegelijk ook een hint van zwarte bessen en munt, levendig, kruidig, een beetje peper, kirsch, maar het is vooral de ontleding van de druivenrassen die het werk in zijn finesse openbaart:

 

  • 5% cabarnet franc (cabaret, jazeker, ik heb regelmatig moeten grinniken – bv. “ze klonk als een struise Friezin juist voor het melken”),
  • 5% grenache (de grimas van Marcel als hij met de eindigheid van zijn moeder en zuster wordt geconfronteerd);
  • 10% syrah (sieraden van zinnen die je graag hardop wilt lezen, let wel geen vertoon, geen spierballen, even ingetogen als soepele schoonheid);
  • 10% clairette (klaar als bronwater, transparant als grappa, de taal van Marc is uitgekristalliseerd tot een esthetisch vloeien);
  • 20% knipperlé (heerlijke druif uit de Elzas, knipperlé, geknipperd heb ik met mijn ogen, van diepe ontroering – de dood van Marcels zus: een met tranen onthaald bravourestukje)
  • 15% pinot noir (de zwarte pineut is Marcel, net als wij trouwens, herkent u zich ook? Geklemd enerzijds tussen de nostalgie naar de gemeenschapszin van onze ouders, en anderzijds het hedendaagse verlangen naar individualisme, een heikele spreidstand);
  • 35% merlot, merloT zoals de Hollanders zeggen (het universeel lot dat ons allen wacht, van twijg worden wij tak en dan boom en uiteindelijk vragen wij ons allemaal af hoe onze wortels juist vertakt zijn).

 

De sterren waarvan zoveel spijsbereiders dromen ze op hun koksmuts te spelden, mogen wat mij betreft uit de hemel vallen. Om met Michelin te spreken. Vaut le voyage. U hebt gelijk, geacht publiek, dat u speciaal voor deze roman naar hier bent gekomen.

Als een onbevangen lezer hijs je Het huis van de zalmen in je blikveld, je savoureert het als een gourmand die ontroering proeft en finesse ruikt, en je slaat het dicht als een gelouterde medemens.

Dáár kan geen Derrida tegenop.

Bart Van Loo, Gent, 15 september 2016.

 


Marc Reugebrink: Het huis van de zalmen
272 blz., 18,99 euro. Querido.