Niet een occulte thriller. Het koor van de 300 moordenaressen is de bijzonder mooie nieuwe roman van Willem Du Gardijn. Halverwege slaat de grimmigheid toe en lijkt het even een roman met twee gezichten te worden. Het einde is optimistisch door ‘het vrouwtje’.
Wie je kunt vertrouwen in de DDR is op elk niveau de vraag
De voortekenen, ik weet het niet. Een roman over twee vrouwen in de DDR. Mijn zegen heeft het, en ik ga er niet over, maar over de treurigheid, beklemming en het gure van de socialistische heilstaat is al het nodige geschreven. Dan moet je wel van goeden huize komen – en dat doet Willem Du Gardijn (geb. 1964).
Hij is een schrijver die sowieso altijd zal worden gered door zijn stijl. In deze roman is het niet anders dan in zijn vorige, Het einde van het lied. In Het koor van de 300 moordenaressen rijgt hij de zinnen en bijzinnen aaneen zoals het frisse water van een bergbeek vloeit en tuimelt. Waar punten hadden kunnen staan, gebruikt hij de komma, dit om de vaart erin te houden.
‘Grote passies zijn hopeloos, verstandhoudingen hebben we nodig, liefde is te veel gevraagd vraag er niet naar, opschorten is het behoud ervan, geef alles op en alles zal goed gaan, daarna diep onder de dekens kruipen tot je het aangenaam hebt en dat proberen zo te houden.’
Het past ook goed bij de interne monologen die zijn personages soms afsteken, met name Lena. Zij is een groot deel van de roman de verteller.
Afgewogen is zijn gebruik van beeldspraak. Lena zou een aquarium willen hebben met goudvissen. Dat beeld komt nog een keer voor. Sterk, want Lena is als een vis. Ze kan ze niet ontsnappen aan de maatschappij om haar heen, terwijl ze wel van alle kanten vrij bekeken kan worden, zoals in de DDR gebeurde.
Lena woont naast een goede collega en vriendin, Maksa, en ze werken ook nog eens bij dezelfde firma, Fleisch Union. Dikke mik, elke dag samen heen en weer met de tram van en naar de fabriek, prima, al is er op het gebied van de liefde en de mannen wel eens een blik van jaloezie. Wie je kunt vertrouwen in de DDR is op elk niveau de vraag.
Maksa wordt door een man met privileges geselecteerd voor een betere positie, maar niets is voor niets. Zo ontstaat er wel een wig tussen de vriendinnen.
Maar dan doet zich de kans voor naar West-Duitsland te vluchten. Onder een slagerij gaat een tunnel ontstaan, die wordt gegraven vanuit het westen. Zodra de muur verbrokkelt meteen de tunnel door is het devies. Ik verraad niets wanneer ik schrijf dat verraad in de lucht hangt. Zo idyllisch is het allemaal niet.
Het is op dit punt, wanneer de agenten toeslaan, dat de roman donker en grimmig lijkt te worden. Wat zich aftekent zijn verhoren, manipulaties, geweld, bekentenissen onder dwang, namen noemen en ander verraad. Kelders, cellen en kerkers, felle lampen, slecht eten – een streng gevangenisregime. Uitzicht- en eindeloos.
Du Gardijn is niet in deze zelf geschapen val getrapt. Lena en Maksa worden allebei van moord beschuldigd en komen in Hohenbrunnen terecht, een gevangenis met driehonderd vrouwen, allemaal moordenaressen, vaak van hun man, soms een collega of baas, soms een vreemde, soms een kind, maar meestal hun man dus.
Hohenbrunnen is een verwijzing naar Hohenschönhausen, een van de Stasi-gevangenissen bij Berlijn. Wie tegen de DDR was, kwam hier terecht voor minimaal tien jaar. Zo schön was het Haus dus niet en het is niet zonder ironie dat Du Gardijn die ogenschijnlijk mooie naam niet heeft gebruikt, terwijl Hohenbrunnen uiteindelijk een positive uitzondering blijkt te worden.
‘Het vrouwtje’, niet een bijzonder vriendelijke term, is het die de scepter zwaait, maar op de menselijke maat. Ze maakt van de vrouwen een koor. Ze laat ze meerstemmig zingen om de moed erin te houden. Leve de harmonie. Het wonderbaarlijk mooie effect is dat optimisme ontstaat, en als de natuur dan nog een handje helpt is er een toekomst. Zo eindigt de roman indirect als een bijzonder vormgegeven pleidooi voor een humaan gevangenisbeleid. En dat dus in grootse stijl. Hut ab! voor Willem Du Gardijn.
Willem Du Gardijn: Het koor van de driehonderd moordenaressen. 252 p’s. Koppernik.