Oorlog in Oslo, beschreven door de meesterhand van Roy Jacobsen. In De onwaardigen probeert een jeugdbende met listen en brutaliteit de Duitsers te slim af te zijn en te overleven in een gekwelde stad. Goederen en eten vinden ze onder andere in leegstaande villa’s. Waarom staan die eigenlijk leeg?

In De onwaardigen draait het om een groep jongeren. Je hebt Carl, Roar, Aron, die eigenlijk Arne heet – terwijl Aron in WOII geen handig alternatief is voor een ‘niet-Jood’ – Prytz, Sofie, Johnny, Jonathan zonder achternaam, Minna, Lasse. Niet dat ze allemaal een even grote rol spelen, maar Roy Jacobsen (1954) geeft ze wel ieder genoeg karakter mee.

Hier bijvoorbeeld, de beschrijving van Jonathan zonder achternaam: ‘…die op een smalle brits tussen ballonvormige gistingsflessen en drie pruttelende distilleerketels sliep en zijn waren verkocht in jampotten, sapflessen en kruiken, tegen woekerprijzen. Hij stond erom bekend dat hij hier niet thuishoorde, had touwkleurig haar, sliep en werkte in dezelfde versleten overall en keek altijd de andere kant op, waar de anderen ook keken’.

Handig als Jacobsen is, verlegt hij even traag als soepel het accent van de ene jongere op de andere, met een licht aangepast taalregister per personage. Het doet denken aan wat Damon Galgut voor elkaar kreeg in De belofte, al deed hij dat nog subtieler.

De echte hoofdrol is voor Carl, in die zin dat hij zowel in de eerste als de laatste alinea voorkomt. De eerste scene zet uiteraard de toon. Het gezin zit aan tafel en Carl roept ‘klootzak’ naar zijn vader en nog eens. Om de verhoudingen maar even weer te geven.

Vader is in Carls ogen nogal passief onder de omstandigheden, in bezet Oslo. Dat het om een reden is, ziet Carl niet. Zijn zoon en zijn losse bende staan anders in het conflict. Ze maken er het beste van, niet geplaagd door een verleden, zonder besef van geschiedenis, zonder een vaderland ook. Het is hier en nu en overleven. Dus pakken ze wat ze pakken kunnen.

‘Wo sind wir?’

Opeens is de vader van Carl verdwenen. Wat speelt hier? Wat bedoelde hij met de spaarzame woorden die hij sprak, met name met het in vlekkeloos Duits uitgesproken ‘Wo sind wir?’. Is het een wachtwoord?

Wanneer ze een plattegrond onder ogen krijgen komen ze erachter dat er wel acht grote villa’s leeg staan en wat ze daar aantreffen overtreft hun verwachtingen. Voedsel in allerlei soorten, maar ook waardevolle objecten, waaronder schilderijen. Niet dat ze er veel verstand van hebben – logisch, wel – maar enig gevoel voor waarde kan ze niet worden ontzegd.

Het valt niet mee de spullen op te slaan, maar daarvoor ontwikkelen ze ook talent. Het is alleen wel zaak niet gepakt of verraden te worden. Er ontspint zich een even ingenieus als ondoorzichtig kat-en-muis spel met de Duitsers, waar ook een verzetsgroep bij betrokken is.

‘Tachtig procent was onverschillig’

Verzet was er. Jacobsen verwoordt het mooi in de Epiloog van deze roman waar hij Konrad Nordahl citeert, de oude voorzitter van de Noorse Federatie van Vakbonden. Tien procent van het Noorse volk heeft deelgenomen aan het verzet, tien procent was ‘meeloper, collaborateur, dat wat wij graag landverrader noemen’ en de resterende tachtig procent was ‘onverschillig’.
‘Er zit veel praktische opportunisme bij die tachtig procent’.

Deze schets van een nationaal karakter mag er ook zijn: ‘Vergis je niet, de Noor is vóór alles gehoorzaam. Maar hij kan ook berekenend bescheiden zijn, en van nature gierig, als de buren hem niet zien’.

Wat op de achtergrond blijft is waarom juist deze villa’s leeg staan. Zijn de bewoners, zoals even wordt gesuggereerd, het land uit gevlucht? Zouden de bewoners Joods zijn, die gedachte zou kunnen opkomen, maar in Noorwegen leefden in de oorlog slechts ruim 7000 Joden en de vervolging was daar veel minder een thema dan in Nederland. Het verzet heeft velen geholpen weg te komen, onder andere naar Zweden, waar Jacobsen een zijlijn aan heeft gewijd.

De onwaardigen is een meeslepend, spannend verhaal. De lezer weet vaak niet meer dan de personages, wat het meeleven vergroot. En zoals altijd bij Jacobsen is het zijn stijl die zorgt voor een extra laag. Hij strooit met zinnen als: ’Al het goede in deze familie kwam van moederskant, alle hoop en talent, inclusief het mysterie dat Aud, die kon naaien en boekhouden, was getrouwd met iemand als Adolf, wat te wijten moest zijn aan medelijden, of aan een dwaas hart, of een wijsheid waar niemand de diepte van inzag’.

Na de Barrøy-cyclus

Ja, Jacobsen kan het. De onwaardigen schreef hij kort nadat hij een vierluik had afgerond over Noorwegen in de vorige eeuw, opgehangen aan Ingrid Barrøy, een bewoonster van een eiland vlak voor de Noorse kust. Per deel wordt haar wereld, en daarmee het canvas van de reeks groter. Deel 2, Witte zee, is het oorlogsverhaal uit de reeks. Voor dit uitzonderlijk fraaie vierluik heeft Jacobsen in Nederland veel te weinig krediet gekregen.

Het zou voor De onwaardigen ook zo kunnen lopen, en zo doet de Nederlandse lezer zichzelf tekort.

Nog even terug naar de actuele roman. Jacobsen heeft subtiel een rode draad door het boek gesponnen in de vorm van een aantal fietsen. En er komt weer eens een beroemd schilderij in voor. Het gaat om Der einsame Baum van Caspar David Friedrich. Het schilderij, waarvan sommige interpretaties willen dat de boom het Duitse volk voorstelt, stevig geworteld in een weids landschap, hangt al sinds 1861 in Berlijn, maar dat weten de onwaardigen niet. Het zou het echte kunnen zijn. Deze verhaallijn past mooi in wat aan het eind ‘het concept onwetendheid’ wordt genoemd. Bij de bestudering van een periode komt veel meer kennis vrij dan in die tijd voorhanden was.

Roy Jacobsen: De onwaardigen. Vertaling: Maud Jenje. De Bezige Bij.

Foto: Roy Caves