Met de bevrijding was nog lang niet iedereen meteen bevrijd van de nazi-ideologie. Zeker Nederlanders niet die zich bij de Waffen-SS hadden aangesloten. Barry Smit vond in zijn eigen familie een verhaal over twee broers dat dit fraai illustreert.
De boeken van Barry Smit (geb. 1974) worden niet gekenmerkt door een bijzondere schrijfstijl. Mooischrijverij is hem vreemd – en dat is goed, dat werkt bij het soort romans dat hij schrijft. Niets leidt af. Nergens muur- of stijlbloempjes. De dilemma’s die hij schetst raken niet bedolven onder meanderende volzinnen.
Dit zorgt voor een aangename helderheid. Er staat wat er staat, terwijl er nog altijd meer staat tussen de regels, tussen de woorden van de dialogen en onder de observaties. In zijn nieuwe roman, De zomer van ’47, werkt dat wonderwel. Het is – grof gezegd – een roman over goed en fout, en tachtig jaar na de bevrijding weten we donders goed dat goed en fout niet samenvallen met zwart-wit.
Het verhaal gaat over twee broers, Ben en Leo. Ben Meyer is in 1939 naar Berlijn verhuisd en na een baan bij de Duitse filmindustrie, bij Tobis, meldt hij zich aan bij de Waffen-SS, al blijft hij cameraman. Waar de soldaten aan het oostfront schieten met scherp schiet Ben beelden voor de Kriegsberichter-Kompanie.
De Duitsers winnen de oorlog niet en Ben kan niet terug naar Nederland. Wel gaat hij dicht bij de grens wonen. In Walbeck, bij Venlo, kan hij het vaderland als het ware zien liggen en het hek is schamel. Niet dat hij per se terug wil, maar de plek die hij gekozen heeft verraadt toch zijn belangstelling. En dan kondigt Leo zijn bezoek aan. Leo, de goede broer, is van plan zijn gezin mee te nemen, vrouw en twee kinderen. Hij heeft een missie. Hij wil Ben, ‘onze eigen rotmof’, overhalen in het reine te komen met hun vader, die nog altijd lijdt onder de keuze die zijn zoon heeft gemaakt.
De roman begint zo, dit is de eerste alinea: ‘Het moest gebeuren. Ben Meyer kon de periode niet afsluiten zonder echt een nieuw begin te maken, en de komst van zijn jongere broer en diens gezin bood hem de ideale gelegenheid’.
Een alinea die de suggestie wekt dat Ben mogelijk spijt heeft van zijn keuzes voor en in de oorlogsjaren, maar ‘een nieuw begin maken’ houdt voor hem niet in dat hij zijn ideeën en ideologieën rond de oorlog wil afzweren. Leo tast voorzichtig af hoe Ben er twee jaar na de oorlog over denkt, maar die vindt nog steeds dat de communisten het grote gevaar zijn en dat de Duitsers het wel scherp zagen.
‘Onze ideologie was er een van broederschap, van verbinding, van een verenigd Europa van sterke volkeren.’ Ergens zegt hij: ‘het fundament van de Duitse lezing was goed’.
Leo hoort het aan, de lezer merkt zijn vertwijfeling, helemaal ongevoelig voor de strenge redeneringen van zijn broer, die geen tegenspraak lijken te dulden, is hij ook weer niet. Zijn lichaamstaal toont het. Hij veegt zweet af en duwt zijn nagelriemen terug.
Ondertussen spelen er tijdens dit korte bezoek van Leo’s gezin aan Ben andere issues. Ben leeft samen met een raadselachtige vrouw in een huis dat wel trekjes heeft van een spookhuis. Rare geluiden ’s nachts, kamers die op slot zitten en godsdienstige fratsen. De vrouw, Inge, heeft, zo lijkt het dreigend, een ongezonde belangstelling voor de kinderen. Wil ze ze bekeren? Of wil ze ze zelfs kidnappen? Als Marloes, Leo’s vrouw, een kamer doorzoekt, vindt ze pasfoto’s van haar kinderen die zo op een vervalst persoonsbewijs of pasfoto zouden kunnen. Een valse naam hebben de Meyer’s ook al bedacht.
En die kruiden van haar. ,,Valeriaan, hop en Sint-Janskruid. Roer het in een glas water of thee, een halfuur voor je wilt slapen en je zult een prima nachtrust hebben, bij wijze van spreken,” zegt ze tegen Marloes, maar die vertrouwt het allemaal niet en ‘zou het in de wc gooien’.
Argwaan, scepsis en zenuwen alom. Let er eens op hoe vaak Leo zijn nagelriemen terug duwt. Tot een toenadering komt het niet. Er valt weinig af te sluiten. Ben: ‘Als ik schuldig ben aan de Jodenmoord, dan is elke geallieerde soldaat schuldig aan het verbranden van de vrouwen en kinderen van Dresden’. Aan confronterende uitspraken geen gebrek, waarmee Smit de lezer een blik gunt op het innerlijk van Ben Meyer. Hij wordt geplaagd door beelden van het front, je gaat denken: gelukkig maar. En daar komt bij dat zijn ideeën ook in de huidige tijd volop worden geventileerd.
Wat voert Inge in haar schild? Komen Leo, Marloes en de kinderen nog weer terug naar Nederland? En dat dus allemaal in een strakke vertelling die de lezer klem houdt tot na de laatste punt.
Barry Smit: De zomer van ’47. Roman, 173 p’s, Thomas Rap