Een passage uit Les Misérables van Victor Hugo zette Olivier Rolin op het spoor van twee revolutionairen die elkaar tijdens het juni-oproer van 1848 niet troffen, maar later wel, met fatale gevolgen, in Londen.
Het boek heb ik niet bij de hand, maar schrijft Borges niet in zijn verhaal over de bibliotheek van Babel, die alle denkbare boeken bevat, dat er ook boeken staan die maar één woord van elkaar verschillen? Dus als je in Madame Bovary een woord vervangt, elk woord vervangt, dat alle denkbare varianten ervan in de bibliotheek staan, net als die van pakweg Kort Amerikaans, De Toverberg en alle denkbare Klunen die een woord van elkaar verschillen.
Een lettertje verschik, maar dan op woordniveau.
Een duizelingwekkende gedachte. Ik denk er regelmatig aan wanneer een boek voorbij komt dat op andere boeken reageert – die ook allemaal op Borges’ utopische planken zouden komen te staan. Zo ook nu weer nu van Olivier Rolin Tot de dood erop volgt is verschenen, vertaald door Katelijne De Vuyst, dat hij heeft geschreven ‘bij een bladzijde uit Les Misérables’.
Rolin schreef dus een boek van 176 bladzijden bij een bladzijde uit een roman van 1366 bladzijden (in de eerste volledige vertaling in het Nederlands).
Het begint ermee dat hij niet precies beschrijft, laat staan citeert wat er op die bladzijde van Victor Hugo’s immense roman staat. Met een goede reden: het zou de clou weggeven van het verhaal dat Olivier Rolin (geb. 1947) vertellen wil. Tot de dood erop volgt is geen roman, hij gaat nader – en daarmee heel diep – in op de achtergrond van die ene passage die hem heeft geraakt. Het is beter om Rolin’s betoog, dat hij deels in reportagevorm heeft geschreven, te volgen dan vooraf te weten wat er uiteindelijk gebeurt met de twee mannen die centraal staan. De bladzijde van Victor Hugo is daar te duidelijk in.
Het gaat om twee mannen die een grote rol hebben gespeeld in een van de vergeten oproeren van Frankrijk – vergeten, hoe vreemd ook. Het juni-oproer van 1848, dat, zo schrijft Rolin, juist een van de bloedigste is geweest in die van na de revolutie van 1789.
Een moeilijk te ontwarren strijd tussen de kersverse regering, de liberalen en arbeiders die ontstond toen de Nationale werkplaatsen werden gesloten die nog maar pas door de regering van de Tweede Franse Republiek waren geopend. Meer dan 100.000 arbeiders kwamen op straat te staan. Het oproer kraaide, het leger werd ingezet.
Aan de kant van de arbeiders: Emmanuel Barthélemy. Aan de andere kant: Frédéric Cournet. Twee revolutionairen die – hoe vreemd het lot – elkaar niet in Parijs op de barricaden, maar in Londen zouden ontmoeten, met fatale afloop voor een van hen, nadat ze allebei Frankrijk hadden moeten ontvluchten. Victor Hugo ruimde er een bladzijde voor in, Olivier Rolin 176. Hij geeft beiden een gezicht, schetst hun achtergronden en zoekt in Parijs en Londen op de plekken die hun leven en dood hebben bepaald.
Met plekken begint het, want Rolin kan maar niet precies uitdokteren waar precies in Parijs de barricaden die Hugo hebben gestaan. Dit soort zijlijntjes – klopt het wel wat Hugo heeft beschreven alsof het een verslag was? – leidt op geen enkel moment af van de lijn die Rolin volgt. Alles draagt bij aan het verhaal over de twee zo verschillende revolutionairen.
Een meta-niveau ontbreekt uiteraard niet in dit boek. Rolin bespiegelt naar lieve lust omdat hij er zelf in voor komt. En dan komt onvermijdelijk het moment dat hij zijn eigen arbeid beziet. Waarom dit boek? Het citaat geeft meteen een goede indruk van de stijl die hij hanteert.
‘ – dus door de confrontatie van de portretten van beide zo verschillende revolutionairen, met hun zo verschillende verhalen, twee mannen die weldra op elkaar zullen botsen, voel ik me geroepen iets te zeggen over de redenen waarom ik dit boek mijns inziens moest maken.’
In lange zinnen schrijft hij over ‘het heel romaneske karakter van elkaar kruisende wegen’.
‘Vervolgens is er de haast entomologische bedwelming’ wanneer hij ‘een massa onvermoede, onverwachte zaken ontdekt’. Prima, maar die ontdekt Rolin natuurlijk pas wanneer hij al aan zijn graafwerk is begonnen. En dus schrijft hij:
‘En ten slotte heb je geloof ik, en dat is wellicht de diepste, en dus aanvankelijk ook de minst zichtbare reden, dat je met hen, de arbeider Barthélemy en de ex-officier Cournet, twee volslagen verschillende types mens hebt, die je tijdens grote revolutionaire omwentelingen evenwel altijd tegenkomt en die je vanzelfsprekend in termen van klasse moet onderscheiden – de proletariër en de burger – maar ook op een existentiëlere manier: enerzijds het type dat door sociale kwesties gedwongen wordt de gevestigde orde omver te gooien, op een hartstochtelijke maar tegelijk logische manier, zou Rimbaud zeggen, en anderzijds het type dat door de strijd wordt aangetrokken vanwege de strijd zelf, met de daaruit voortvloeiende zelfverloochening, de gedroomde broederschap, het levensgevaar, de doodsverachting en zelfs het doodsideaal’.
Zonder het toe te geven ‘en zelfs zonder het te beseffen’, schrijft Rolin, dat hij als jongere, en velen met hem, dit tweede voorbeeld volgde.
(Dit alles tussen haakjes, zoals Rolin veel tussen haakjes zet. Helaas volgt op minstens drie plekken in dit boek het haakje-sluiten niet, een gevaar dat vaker dreigt, wat erg afleidt onder het lezen. Maar dit tussen haakjes.)
‘Portretten’ dus van Barthélemy en Cournet, maar naar het einde toe (ook letterlijk) wordt het haast een biografie van eerstgenoemde. Nadat hij in Frankrijk al eens jarenlang opgesloten is geweest in een gruwelijke gevangenis, moet hij in Engeland ook nog eens twee keer voor de rechter verschijnen. Rolin heeft de procesvoering weten te achterhalen. De eerste keer komt Barthélemy er wonderbaarlijk genadig vanaf, wat van de tweede keer niet kan worden gezegd. ’s Mans laatste dagen weet Rolin als het ware door te dringen tot diens dodencel en neemt hij de lezer mee als toeschouwer naar het schavot.
Voordat hij Victor Hugo het laatste woord geeft, schrijft hij in het Postscriptum, waarin hij de originele passage van Hugo wel uitschrijft, nog dat wat Borges in mij wakker riep:
‘Boeken dienen om andere boeken voort te brengen (…) De beweging van de verbeelding van het schrijven, van het lezen, wordt voortgezet, wat het leven zelf is, het ware leven, zoals een ander ooit zei’.
Olivier Rolin: Tot de dood erop volgt.
Vertaling: Katelijne De Vuyst. Uitgeverij Vleugels.