Je kunt zeggen dat ze het allemaal net even te gruwelijk aanzet. De verhalen van Mariana Enriquez in Een zonnige plek voor sombere mensen zijn spooky, onder meer door de akelige beelden van wonden en smeltende lichaamsdelen. Maar vooral zijn ze gruwelijk goed geschreven.
Een collega keert terug van vakantie en vertelt huilend dat ze bij thuiskomt haar kat heeft gevonden. Dood. En dan schrijft Mariana Enriquez:
Jazeker wel, hij had water en eten gekregen, de vrienden die voor hem hadden gezorgd hadden hem niet verwaarloosd, misschien de hitte. Hoe dan ook had ze hem, omdat ze anders te laat op haar werk zou komen en niet wist wat ze moest doen, in het vriesvak van de koelkast gelegd. Nu huilde ze om haar dode kat, maar ook omdat het, dacht ze, heel moeilijk zou worden om hem los te bikken van het ijs en ze moest denken aan de ijsbloemen bij de dageraad in Neuquén, waar ze geboren was, en aan haar vader die vastgevroren kleding lostrok en het geluid dat dat maakte, het geluid van iets stijfs en levenloos. Iemand raadde haar aan om er eerst heet water over te gieten, en ik kon het niet langer verdragen en moest naar het toilet om over te geven en te huilen en de opkomende schreeuw te demonen met een prop wc-papier in mijn mond, een bal die ik met zoveel kracht naar binnen drukte dat ik uren laten nog flintertjes wc-papier tussen mijn tanden voelde zitten.
(Vertaling: Peter Valkenet.)
De lichamelijkheid is groot in het werk van Mariana Enriquez (Buenos Aires, 1973). En klein tegelijkertijd. In elk verhaal in de bundel Een zonnige plek voor sombere mensen is sprake van somatisatie. Psychische problemen uiten zich in lichamelijke. Het kan families treffen, zoals in ‘De catastrofe op het gezicht’: gezichtsverlamming, die overgaat in het wegsmelten van het gelaat. Maskers helpen maar even.
Ook in wat ik het mooiste verhaal vind, ‘Tranen in verschillende kleuren’, gaan wonden open. Maar ze gaan ook weer dicht. Een raadselachtige, oudere man – steenrijk ook – neemt contact op met een vintage-winkel annex kringloop om de jurken van zijn overleden vrouw aan te bieden. Het spookhuis waarin de man woont, zet de toon. Het blijkt te gaan om peperdure jurken van de grote merken, maar zodra de vrouwen van de winkel – uiteraard kunnen ze dit buitenkansje niet laten lopen – ze passen verschijnen onmiddellijk blauwe plekken op hun armen en daarna het hele lijf. Trekken ze de jurken weer uit, dan verdwijnen de blauwe plekken ook weer.
De spanning in deze verhalen is niet onderhuids, maar zit op de huid.
Het lijkt erop dat dit verhaal de uitwerking is van het motto dat eraan vooraf gaat, van César Vallejo: ‘Ay, de wond in de kleur van oude kleding, hoe die zich half opent en geurt naar verbrande honing’.
Ook aan een aantal andere verhalen gaat zo’n motto vooraf. Zo is ‘Kerkhof van koelkasten’, waar het lange fragment hierboven uit komt, geïnspireerd op een citaat over bomen van Thomas Ligotti. Een boom fungeert hier als markeringspunt. De verteller – vrouwelijk, zoals in alle verhalen – weet dat daar de koelkast staat waar ze in haar jeugd een vriendje in heeft achtergelaten dat bij een spel dood is neergevallen. Ook hier de kleine lichamelijkheid als ze zich voorstelt wat er van hem rest. Botten?
Het waren niet alleen literaire motto’s die haar fantasie aan het werk zetten, Enriquez had, zoals ze schrijft in het Dankwoord, ‘een paar losse nummers en albums als gezelschap’. Ze had titels (of delen van de teksten?) als opschriften willen vermelden, maar dan moesten er rechten worden afgedragen. Ze noemt ze achterin wel. Onder andere ‘Troy’ van Sinead O’Connor, ‘Black beauty’ van Lana del Rey, nummers van Suede, Velvet Underground en Taylor Swift, en albums van Nick Cave. Er zou een playlist van moeten komen zoals die er al wel was bij haar roman Ons deel van de nacht – met overigens dezelfde inspiratiebronnen.
Ik kan ook bij dit boek, sorry, de neiging om de bundel te zien als een roman in stukken niet onderdrukken. Omdat Enriquez eerst het decor neerzet. In het openingsverhaal ‘Mijn droevige doden’ – hallo, Garcia Márquez – wordt een wijk geteisterd door de geesten van overleden buurtgenoten die alsmaar aanwezig blijven. In die wijk vol gewone lieden in een geplaagd Argentinië blijven de verhalen hangen. De sfeer, de personages, hun wanen en angsten, hun wonden en de onmogelijkheid tot vooruitgang – het is een wereld op zich, wordt dan snel gezegd, en dat is ook hier zo, maar de subcultuur van deze wijk zegt veel over het hele land, de mentaliteit ervan, de wanhoop en de beklemming. De blauwe plekken in ‘Tranen in verschillende kleuren’ zijn natuurlijk gemakkelijk uit te leggen als: rijkdom is niet voor jullie weggelegd, met een dure tweedehands jurk ben je er niet. Van de wijk gaat het dan verder in verhalen over wijkbewoners en hun familie.
De ver-serie-ing van Honderd jaar eenzaamheid van Gabriel Garcia Márquez is te zien op Netflix. Daarin treft de gruwel weliswaar ook het individu, maar daar wordt ook meteen duidelijk dat de plagen de bewoners van Macondo hen allen treffen. In de wereld van Mariana Enriquez is het leed persoonlijker door de psychomatische oorzaken. In een enkel verhaal beeldt de verteller zich in wat er zou kunnen gebeuren, wat dan uiteindelijk meevalt, al is het leed dan al wel deels geleden, want de vrees was al voelbaar.
Geestig, zoals in Márquez’ epos (wat het draaglijker maakt), wordt het nergens. Hier en daar wordt Enriquez’ werk gerangschikt onder ‘moderne horror’. De trend is er, ook andere vrouwelijke auteurs als Samanta Schweblin en Fernanda Melchor deinzen er niet voor terug om hun verhalen en romans stevig spannend aan te zetten. Met tegenzin tik ik de term op omdat het lezers kan weghouden bij dit boek, terwijl het hoge literaire waarde heeft door stijl, fantasie en zeggingskracht.
Mariana Enriquez: Een zonnige plek voor sombere mensen. Vertaling: Peter Valkenet. De Bezige Bij.