Observaties, aantekeningen en gedachten bij
de prachtige verhalen van Manon Uphoff

Manon Uphoff publiceerde Laat me binnen. Met een precieze ondertitel annex genre-aanduiding: drie verhalen, elk in een andere stijl. Wel zit het middelste verhaal ingeklemd tussen twee engelen. ‘Geen mens leeft in een vacuüm en wordt geboren in een leegte om de wereld vervolgens met zichzelf mee op te trekken.’

Drie verhalen. Het is een uitzonderlijke ondertitel. Als genre-aanduiding vrij uniek. Er is een bundel van Boris Pasternak, Drie verhalen, maar dat is de titel. Bij Manon Uphoff’s Laat me binnen preciseert ‘drie verhalen’ dat wat de lezer te wachten staat. Hier is niet het losse woord ‘verhalen’ gebruikt, zoals bij haar verzameling uit 2013, De zoetheid van geweld, die je moet openen om te tellen dat er negen verhalen op je ogen wachten.

Drie verhalen. Omdat niets ooit in een literair boek staat zonder bedoeling lees ik het als een statement. Er is over nagedacht, het getal drukt dat uit. Staat er alleen ‘verhalen’, dan lijkt het een willekeurige worp van bijvoorbeeld negen. Had er een meer of een minder kunnen zijn, ook dan klopt ‘verhalen’ nog.

Drie verhalen. Het gebaar erbij, de overhandiging: hier, drie, niet meer, niet minder.

Eerste terzijde


De Nederlandse literatuur van de afgelopen vijftig jaar kent meer boeken met drie verhalen (dan wel novellen). Twee debuten doen nu als mijlpaal dienst. In 1977 debuteerde Frans Kellendonk met Bouwval, ‘een bundel met drie heel verschillende verhalen’. In 1990 was Zuidland het debuut van P.F. Thomése. Drie verhalen waarin de doden nog eens probeerden terug te kijken waar ze tekort waren geschoten. Direct bekroond met de AKO Literatuur Prijs. Drie is een sterke eenheid. De vergelijking met een triptiek ligt voor de hand.

Ja, over familie

Of het getal drie de samenhang suggereert waar critici vaak naar zoeken in verhalenbundels, vanuit het onuitroeibare idee dat de roman het hogere is, weet ik niet. Voor mijn gevoel niet, maar dat kan zijn omdat ik de drie verhalen inmiddels gelezen heb en heb vastgesteld dat er geen interne verwijzingen tussen de verhalen heen en weer gaan. Overkoepelend is wel de stijl van Uphoff, de woordkeus, de subtiele beeldspraak – dit alles samen te vatten als ‘de kwaliteit’, al kom ik dan gevaarlijk dicht bij de taal van voetbal: ‘het is een kwaliteit’.

En familie, ja, dat is waar. De drie verhalen gaan over familie. Bij Manon Uphoff (1962) gaat het daar vaak over. Als je toch De zoetheid van geweld erbij hebt gepakt en (her)leest zal het meteen opvallen. Het was toen al zo, in 2013, en na 2019, toen haar roman Vliegen is als vallen werd gepubliceerd, is het een en al familie wanneer het over haar oeuvre gaat.

Tweede terzijde

Vliegen is als vallen is een canon-roman. Een van de hoofdwerken uit de Nederlandse literatuur van dit millennium. Daarover geen discussie. Waar geen taal was voor het misbruik dat de schrijfster heeft getroffen, heeft ze die gevonden, bedacht, ontwikkeld. Om uitdrukking te geven aan wat haar was aangedaan, volstond de bestaande taal niet, maar zij kreeg het voor elkaar haar verhaal te verwoorden zoals het haar voor ogen stond en de lezer begreep het, voelde het en sloeg in bewondering de ogen neer.

Moet die bewondering altijd leiden tot de grootste literaire prijzen, die niet de reden van het schrijven kunnen zijn – nee, natuurlijk niet. Maar er zijn gevallen waar die erkenning onontkoombaar is. Dat deze roman wel op de shortlist stond van de Libris Literatuur Prijs, maar niet werd gekozen, is een vlek op de geschiedenis van de prijs. Klopt, dat jaar was er een uitzonderlijk sterke shortlist. Vliegen is als vallen was sterker.

Later hoorde ik hoe een van de juryleden haar zin heeft doorgedrukt omdat ze het boek van Sander Kollaard zo geweldig vond, wat maar aangeeft dat literaire jury’s niet altijd in staat zijn vast te stellen of toe te geven dat ze domweg niet heen kunnen om een roman (het is een prijs louter voor romans) die voor de literatuur een nieuwe weg opent. Je hebt als jury(lid) maar één kans om je stempel te drukken, om net die andere keuze te maken dan wordt verwacht, maar er zijn romans die zich niet laten passeren omdat ze boven elke particuliere smaak uitsteken. Zoals die van Manon Uphoff. Dat erkennen en je daar als jury bij neerleggen, is de hoogste taak.

Grappig dat De ontdekking van de hemel vele jaren eerder de prijs ook niet won. Op de dag zelf was dat geinig. De dagkoers der letteren. Maar voor de geschiedenis is het een gotspe. Zo is het ook met Vliegen is als vallen. Niets ten nadele van de hond van Kollaard, maar die haalt het bij lange niet bij Uphoff’s meesterstuk. Een jury moet dat zien en over de eigen schaduw heen stappen. Enfin, terug naar drie verhalen.

In verschillende stijlen

Als het drie verhalen zijn. Het afsluitende ‘Harold en Linde’ beslaat de helft van het boek. Het kan gemakkelijk doorgaan voor een novelle, de vorm die Uphoff ook al eens heeft beproefd. Dit verhaal (dan toch maar) is het meest conventionele van de drie. Linde is een kunstenares die in Italië een afgelegen bergtop aan zee een oud gebouw met zolder bewoont en daar van de ladder valt. ‘Uit de purperen bol die zich in de kom van haar schouder had genesteld, schoten stervormige flitsen en vonken door haar zenuwbanen.’ Daar ligt ze, en vervolgens komt – hoe klassiek – haar hele leven langs. Met inderdaad dus veel familie. Harold, haar broer. Haar vader ook: ‘alsof hij een figurant was op een filmset’.

Mooi hoe het begint, met de val van een engel; mooi hoe het eindigt, met drie alinea’s in elk een andere verteltijd.
Hoe anders de beide verhalen die eraan voorafgaan, ook onderling: het titelverhaal van de drie: ‘Laat me binnen’ en ‘Bij Hebibovic. Geschiedenis van een ravage.’
Het laatste is geen fictie, het is een veelkantig portret van Uphoff’s zwager Husein Hebibovic die in mei 2020 op 62-jarige leeftijd is overleden. ‘Sindsdien ben ik al drie keer aan dit verhaal over hem begonnen, niet wetend waarmee het aanvangt ook niet hoe het eindigt.’ (Hoe vaak al?)

De man blijft voor haar een raadsel, hoe veel informatie ze ook over hem vindt, bijvoorbeeld in haar notitieblokjes, hoe veel herinneringen ze ook opduikelt en hoe voortvarend ze ook probeert structuur aan te brengen in dit alles. Laat me binnen! Lukt niet. Centraal is een zin als deze, die een alinea voor zichzelf krijgt: ‘Wie zijn we als niemand ons waarneemt?’

Een vraag die ook gesteld mag worden bij ‘Laat me binnen’, het koortsachtige verhaal van een vrouw, een jonge moeder die zich buitengesloten voelt doordat ze zelf steeds naar buiten vlucht en dan naar binnen kijkt in haar eigen woning. Opgejaagd door iets in haar. Ondertussen geeft ze zich buiten over aan mannen die haar gebruiken.

Meta-niveau

Vanaf de eerste zin is er een meta-niveau in dit verhaal. Dit is die eerste zin: ‘Dit is het verhaal over een jonge vrouw die zich bevond aan de buitenkant, aan de rand.’ Herhaaldelijk bezigt de auteur de we-vorm: ‘Laten we daarom liever kijken hoe ze daarbuiten rondloopt in de motregen’ en ‘Er was een verleden natuurlijk, er is altijd een verleden, maar wat moeten we ervan weten?’

Het verhaal gaat ook over het schrijven ervan, wat ook ‘Bij Hebibovic. Geschiedenis van een ravage’ het geval is. Daar vinden we – ik begin ook al – deze passage die veel zegt over hoe Manon Uphoff schrijft:
‘Arena, druk ik mijn schrijfstudenten op het hart, is het belangrijkste: de wereld van de vertelling, Waar bevinden we ons, waar zijn we, wanneer en met wie? Geen mens leeft in een vacuüm en wordt geboren in een leegte om de wereld vervolgens met zichzelf mee op te trekken. Ken je personages en hun bewegingsruimte, en je kent het verhaal, de gemeenschappelijke grond.’

Een boeiende zin: ‘de wereld met zichzelf mee op te trekken’. Een mens moet een wereld om zich heen bouwen, zo lees ik het.
Dat doen de personages in deze drie verhalen. De jonge vrouw met die oerdrift naar buiten, Manon Uphoff die haar zwager wil vatten, maar voelt hoe hij haar ontglipt en Linde, die in haar wereld niet meer op tijd gevonden zal worden, zo ver is ze weg.

Bij herlezing valt dan op hoe ‘Bij Hebibovic. Geschiedenis van een ravage’ ingeklemd zit tussen twee engelen. Aan het eind van ‘Laat me binnen’ schrijft de jonge vrouw deze zin op: ‘Vader, moeder, ik heb gevochten met de witte engel, ik heb zijn vleugels aan stukken gescheurd, de witte veerpennen uit zijn vlees gerukt…’
En dan, na het middenpaneel, begint ‘Harold en Linde’ met een vondst op het kerkhof: ‘in een ondiepe kuil het perfecte ijsblauwe lichaam van een engel’.

Manon Uphoff: Laat me binnen. Drie verhalen. 208 p’s. Querido

Foto: Tim A.

reacties: theohakkert@gmail.com