De Frankfurter Poetik-Vorlesungen leveren vaak diepe inzichten op hoe de auteurs, die ze als ‘docent’ verzorgen, naar hun schrijven kijken. Meestal verschijnt er een boek met de lezingen. Judith Hermann werkte ze uit tot een roman over haar leven en hoe daar het schrijven uit voorkomt: Kiezels.

Wie het fenomeen Frankfurter Poetik-Vorlesungen niet kent, moet meteen op de eerste pagina van Kiezels, nog voordat het eerste hoofdstuk begint, goed opletten. Daar legt Judith Hermann kort uit dat het boek de uitwerking van een college is: ‘We zouden alles tegen elkaar gezegd hebben. Over het zwijgen en verzwijgen van het schrijven’. De Duitse titel van Kiezels luidt dan ook Wir hätten uns alles gesagt.

‘Hätten’ – het is dus niet gebeurd. Hermann vertelt over wat een schrijver opschrijft en wat niet, en waar een schrijver omheen cirkelt en op die manier indirect vertelt, of zelfs dat niet. Dat waarover een schrijver zwijgt, om welke reden dan ook. Misschien wel indachtig Wittgenstein: ‘Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen’.
Als in een (Duits) boek het woord zwijgen valt, is Wittgenstein nooit ver weg, maar Hermann noemt hem niet. Wat je kunt uitleggen als: ook om hem cirkelt ze heen.

Lezingen omgewerkt tot autofictie

In 2021/2022 heeft de schrijfster, van wie bij Meridiaan Uitgevers volgend jaar nog twee boeken in vertaling verschijnen, de lezingen gegeven. Deels in coronatijd, wat zijn weerslag heeft gevonden in de lezingen. Anders dan bijvoorbeeld Daniel Kehlmann, die de lezingen ad verbatim heeft uitgegeven als Kommt, Geister – een niet te missen boek voor wie zich interesseert in zijn poëtica – heeft Judith Hermann haar teksten omgewerkt tot of verwerkt in – zelf kiezen – tot autofictie. Voordat ze uiteindelijk toch bij het schrijven uitkomt, vertelt ze over haar jeugd, over haar leven in de DDR, over vriendschappen, over de vele sessies bij psychoanalyticus dokter Dreehüs, die zich veelal zwijgend voltrokken, over haar moeilijke relatie met haar vader, een vriend genaamd Jon en een zeer aanwezige vriendin: Ada.

‘Ik heb niets te vertellen…’

Schitterend opgeschreven verhalen zijn het, waar steeds toch het schrijven onderdeel van wordt. Niet gek als we in het achterhoofd houden dat de roman is gebaseerd op een serie colleges over schrijven. Hermann reflecteert op de vraag waarom ze bepaalde onderwerpen en details wel of niet opschrijft. Nooit is ’t het voor de hand liggende dat de eindtekst haalt. ‘Ik heb niets te vertellen, omdat ik datgene wat ik eigenlijk te vertellen heb niet kán vertellen.’

Over het verhaal Rote Koralen, uit haar debuut Sommerhaus, später (uit 1998, nieuwe vertaling volgt najaar 2025), schrijft/doceert ze: ‘Dat is geen verhaal dat ik wilde of moest vertellen. Maar ik kan erover vertellen dat ik het eigenlijke niet kan vertellen, het verzwijgen van het eigenlijke loopt door alle teksten heen, en het heeft zich allang van de familie af en naar buiten toegekeerd, het is, in elk geval in de psychoanalytische betekenis, overgedragen’.

Refrein: ‘Is dit het verhaal dat ik wil vertellen?’

Centraal bij haar staat, volgens haarzelf, de vraag ‘Is dit het verhaal dat ik wil vertellen?’  Ze noemt het een refrein, het keert terug bij alles wat ze doet.

Door zo zwijgen en schrijven te verbinden en te bezweren dat ‘het eigenlijke’ verzwegen wordt,  dringt zich de vraag of wat de waarde is van wat ze wel opschrijft. De woorden, zinnen, alinea’s, verhalen lijken zo een schild om alles waar het werkelijk om gaat. Achter het schild, of in de schil – kies zelf de beeldspraak – suggereert ze een kern die ze wel kent, maar niet kán vertellen. Ze gebruikt hier niet het woord ‘verwoorden’, wat dan weer suggereert dat ze er wel woorden voor zou kunnen vinden, maar niet doet.

Dat wat ze wel vertelt, krijgt daarmee het imago van een alternatief, van iets wat ze dan maar wel opschrijft om te voorkomen dat ze niets opschrijft. Dit klinkt dramatisch en zelfs goedkoop, maar werkt literatuur niet altijd zo? Om-schrijven. Show, don’t tell.

‘Uit elke versie schrap ik iets, voeg weer toe’

Mooi hoe ze het omschrijft: ‘Uit elke versie schrap ik iets, voeg weer toe, haal wat weg en herhaal en haal nog iets weg en wat in de laatste versie voorgoed verloren is gegaan, is datgene waarvoor ik het verhaal heb geschreven. Impuls en motief. Het speelt geen rol dat het verloren is gegaan – het is er immers geweest, en het feit dat het er is geweest, impliceert een naglans, een metafysische verdichting.

Waar dit citaat doorloopt vinden de schrijver en de lezer elkaar: ‘Je moet je concentreren. Je hebt een zes zintuig nodig. Het gevoel een ruimte binnen te gaan waar net nog niet iemand is geweest, en deze Iemand is weg, maar hij heeft iets achtergelaten, een trilling, een speciale sfeer.’ (…) Verhalen schrijven betekent wantrouwend zijn. Lezen betekent je daarmee inlaten.’

Of is dit ook ‘het eigenlijke’ niet?

Judith Hermann: Kiezels. Vertaling: Herman Vinckers. Meridiaan Uitgevers. Woensdag 6 november is ze te gast in het Goethe-Institut in Amsterdam.

Foto Gio