Kan muziek een land verenigen en uit de armoede en melancholie omhoog trekken? Journalist Toño Azpilcueta, protagonist van de laatste roman van Mario Vargas Llosa, gelooft het en wil het bewijzen. In hoeverre gaat Vargas Llosa hierin mee?
Zo nu en dan wordt er een playlist gemaakt die dienst kan doen als soundtrack bij een roman. Het is niet het eerste waar je aan denkt bij een roman van Mario Vargas Llosa, de 88-jarige winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur (2010). Hoewel, hij is een groot liefhebber van muziek. Toen ik hem eens sprak in Salzburg was hij daar alleen maar naar toe gereisd om naar een klassiek concert te luisteren.
Dat deze estheet ook gevoel heeft voor de volksmuziek van zijn vaderland Peru (hij heeft overigens ook de Spaanse nationaliteit) was minder bekend. Maar dat gevoel is er, sterker: dat gevoel is liefde. Zo blijkt uit zijn laatste roman – laatste als in: laatst verschenen, maar ook echt de laatste. In het nawoord van Ik draag mijn stilte op aan jou meldt hij dat hierna alleen nog een essay wil schrijven over Sartre, ‘mijn leermeester toen ik jong was’.
Vals peruano
Een officiële playlist heb ik niet kunnen ontdekken, maar vertaalster Mariolein Sabarte Belacortu doet helemaal achterin een goede suggestie (die wel voorin had mogen staan). ‘Omdat u de Peruaanse wals misschien niet kent, raad ik u aan op Google ‘vals peruano’ in te typen om u tijdens het lezen te laten vergezellen door deze aangename muziek’. Intypen op Spotify werkt ook, heb ik gemerkt.
Er is één maar aan beide opties. De vroegste voorbeelden van de Peruaanse wals zijn nooit opgenomen en het is juist het ontstaan van deze muziek waar Vargas Llosa over schrijft. De latere artiesten zijn wel op Spotify te vinden, onder wie Chabuca Granda, ‘een vrouw dankzij wie onze walsen eindelijk op de hele wereld te beluisteren zijn’, Luis Abanto Morales en ook Óscar Avilés, ‘de grootste gitarist van Peru’.
De ziel van Peru
Dat laatste echter is niet de mening van de journalist Toño Azpilcueta, de hoofdpersoon van deze geinige roman. Hij afficheert zichzelf als grootste kenner van de criollo-muziek. Hij wordt niet moe slechtgelezen stukken over deze musici en optredens te schrijven, voor een hongerloontje. Azpilcueta is de enige, denkt hij, die doorheeft hoe de criollo-muziek (de wals) de ziel van Peru vormt en de Peruanen verbindt. Alle sociale lagen komen samen in hun liefde voor deze authentieke muziek, die stamt uit de armoedige wijken en dorpen waar een houten kistje (cajón) vaak het eerste en enige instrument werd waar op werd gespeeld.
Op een avond wordt hij uitgenodigd te komen luisteren naar ‘de beste gitarist van Peru en misschien wel van de hele wereld’. Maar hoe kan het dan dat Azpilcueta nog nooit heeft gehoord van deze Lalo Molfino? De scepsis lost binnen een nano-seconde op zodra Molfino de snaren beroert en het wonder geschiedt. Ook de andere bezoekers raken bedwelmd. ‘De muziek had als een magneet op de ziel van alle aanwezigen gewerkt, en dat ging zo ver dat alle sociale, raciale, intellectuele of politieke verschillen naar het tweede plan waren verdrongen. De binnenplaats van het grote huis werd door een golf van kameraadschap bezield, welwillendheid en liefde regeerden’.
‘Seismograaf van de nationale ziel’
Maar Lalo Molfino, op zijn lakschoenen, verdwijnt voordat hij kan worden aangesproken. Toño Azpilcueta blijft radeloos achter en hij besluit alles over Molfino te zullen nazoeken en een biografie over hem te zullen schrijven. Het eerste dat hij hoort is dat Molfino dood is, en sporen zijn over zijn komaf zijn er nauwelijks. Hoe hij er toch in slaagt veel te weten te komen, levert een grappige speurtocht op door de krochten van Peru, letterlijk en figuurlijk over vuilnisbelten en door volkswijken. Deze zelfbenoemde ‘seismograaf van de nationale ziel’ haalt veel boven water, maar met het boek dat hij uiteindelijk schrijft vliegt hij uit de bocht. Bij elke druk voegt hij meer cultuurgeschiedenis toe. Omdat hij per se wil dat iedereen inziet dat het de muziek is die Peru verenigt.
De roman gaat over Toño Azpilcueta, maar de ik-verteller laat zich ook niet onberoerd. Hij tekent het verhaal van de ambitieuze journalist op en hij onthoudt zich niet van commentaar. Ook hij lijkt de idee toegedaan dat het de muziek is die van Peru een eenheid maakt. De vraag is hoe Vargas Llosa zichzelf over deze twee mannen heeft verdeeld. Neem de volgende passages:
‘Het Spaans daalde als ochtenddauw op de oceaan van talen, vocabulaires en beroepsjargons in verschillende staat van ontwikkeling neer, en maakt er een geheel van’.
En:
‘Het beste wat Latijns-Amerika kon overkomen was die eenwording qua taal dankzij het Spaans, want nu kunnen de mensen van Mexico tot Argentinië elkaar verstaan, met uitzondering van Brazilië, waar echter ook steeds meer mensen het ook al beginnen te spreken’.
Grote scheppers en demiurgen
Een geheel, eenwording. Azpilqueta, ‘schrijver dezes waarvan u zich afvraagt of hij katholiek is’ en ook Lalo Molfino willen die eenheid zien – waar die mogelijk niet is. Ja, ook Molfino, althans dat wil zijn biograaf geloven: ‘Ik twijfel er niet aan dat hij intuïtief, door zo’n zesde zintuig dat je alleen aantreft bij grote scheppers en demiurgen die epoques, tijdperken en historische periodes markeren, hetzelfde ideaal koesterde, hetzelfde visioen had van het land waarin het zijne zou veranderen’.
Vallen hier Azpilqueta en Vargas Lllosa samen: ‘…zal dit boek dat je nu in handen houdt, lezer, vriend van Peru, het vertrekpunt zijn van een ware revolutie die ons vaderland uit zijn armoede en zijn melancholie zal losrukken en het weer tot een actief, creatief en echt gelijkwaardig land zal maken, zonder de enorme verschillen waaronder het tegenwoordig gebukt gaat ene bezwijkt. Moge het zo zijn’.
Ja, ja.
Geinig is de roman, inderdaad. Door de vlotte pen van Vargas Llosa, door hoe hij de geschiedenis van de muziek van zijn land er soepel in heeft verwerkt, door het even naïeve als gedreven karakter dat hij aan Azpilqueta heeft gegeven. Niet die grote, klassieke, alomvattende afscheidsroman die sommigen wellicht van een Nobelprijswinnaar hadden gehoopt, maar Vargas Llosa heeft er daar genoeg van geschreven en als verteller hij heeft ook altijd deze fijne lichte kant gehad.
Mario Vargas Llosa: Ik draag mijn stilte op aan jou.
Vertaling: Mariolein Sabarte Belacortu. 256 p’s. Meulenhoff.