De geschiedenis heeft bewezen dat als het om vorm en ongebreidelde schrijflust gaat – de schrijver ziet wel waar hij uitkomt – de meeste gedurfde literatuur uit Latijns-Amerika komt. Ook het niet-realistische vertoont daar magische trekjes. En helemaal bij César Aira.
Alleen het laatste hoofdstuk al. De ene na de andere zin voor een citatenboekje, grafsteen of een geheugen van enige omvang en het talent voor opslag en reproductie.
‘In het verlorene komt alles samen.’
‘Ik zoek haar, de vergetelheid in een kunstzinnige dwaasheid.’
‘Zelfs gelijktijdigheid heeft een innerlijke hiërarchie, ze is een filosofische wet.’
Eentje nog:
‘Verliezen is dingen in cafes vergeten.’
De naaister en de wind van César Aira is een gouden vertelling. In zijn beknoptheid en brille schittert alles. Het rare verhaal, de stijl, de humor, de meta-laag, het ritme, zeker ook het ritme – het past allemaal en vult elkaar op en aan.
Het verhaal is snel verteld. Dit, aldus de flaptekst: ‘Een naaister die een trouwjurk aan het naaien is vreest dat haar zoon al rijdend in een vrachtwagen per ongeluk is ontvoerd en naar Patagonië is verdwenen. Volledig in paniek belt ze een lokale taxi om de achtervolging in te zetten. Als haar man hoort wat er is gebeurd, gaat hij achter vrouw en kind aan’.
Plaats van handeling is Pringles, een dorpje in Argentinië dat vooral bekend is als geboorteplaats van César Aira – een verband met de chips met dezelfde naam heb ik niet kunnen vinden, vooral omdat ik daar niet naar heb gezocht. Het zou dus een anekdote uit Aira’s jeugd kunnen zijn; eerder ligt voor de hand dat hij het wel een geschikte decor voor dit krankzinnige verhaal vond, waarvan hij hooguit een aantal elementen als couleur locale kon gebruiken.
De naaister is een nogal aparte vrouw, in die zin dat iedereen in Pringles al snel afwijkt als ze iets anders doen dan de meeste anderen. Iets van sociale controle.
Maar jurken naaien kan ze als de beste. Tot op een dag haar zoontje met een speelkameraadje in een lege aanhanger van een vrachtwagen klautert – dat doen jongens wanneer ze de kans krijgen, althans, dat deden ze toen wel eens. Rond etenstijd keert hij niet terug en ondertussen is wel een vrachtwagen uit het dorp vertrokken. Een en een is twee, de rapen zijn gaar, de moeder ongerust. In haar haast neemt ze de trouwjurk mee waar ze aan werkt, want die moet en zal af, ook al is dit de meest ambitieuze qua naaiwerk. Mogelijk dat ook zij die niet kan, wat maakt dat ze zich per se wil bewijzen.
Maar dan opent Patagonië, de eindeloze leegte aan de meest zuidelijke punt van de Amerika’s, de vlakten. Het spookt er niet zozeer, het is vooral leeg, onherbergzaam, eindeloos en de wind heeft vrij spel.
De wind is de tegenspeler van Delia, de moeder/naaister. Zeker nadat in die uitgestrektheid het zo is gegaan dat de ene auto op de andere is gebotst en de jurk de lucht in wordt gezogen.
Het is een eigen wereld, daar zo zuidelijk. Ergens duikt een hotel annex speelhol op, waar chauffeurs bijeen komen om te kaarten waarbij ze alles inzetten wat ze hebben. Van stuivers, tot kleding, van huizen, tot hun vrouw – werkelijk alles. Soms worden winnaars wakker zonder precies te weten wat ze sinds de nacht bezitten. Aira schrijft dat op in heerlijke, vaak korte, knotsgekke hoofdstukken.
Maar hij schrijft ook op dat hij het opschrijft. Als dagtekening staat aan het eind: Parijs, 5 juli 1991. Je bent geneigd te denken dat hij het die dag heeft afgerond, omdat het niet waarschijnlijk lijkt dat een boek als dit, ook al is het maar 130 bladzijden, in één dag kan zijn geschreven.
Weet dan wel dat Aira eens heeft gezegd dat hij nooit terugleest wat hij de dag daarvoor heeft geschreven, maar gewoon verder schrijft. Wat een verklaring kan zijn voor de vreemde Strapatzen van zijn verhaallijnen in andere boeken. Wat dat betreft is De naaister en de wind een vrij hecht gecomponeerd werk.
Hoe dan ook, de verteller (die we niet mogen verwarren met de auteur (maar dat doen we stiekem toch)) keert hier en daar terug naar de praktijk van zijn schrijven. Hij zit in een café in Parijs. Vooraf, en hier zijn we bij de eerste pagina, had hij niet kunnen bedenken wat hij wilde gaan schrijven. ‘Een avonturenroman vol wonderlijke gebeurtenissen en verzinsels’. Maar hij heeft nog niets kunnen bedenken. Niets heeft hij, behalve zin om te schrijven en de titel: De naaister en de wind.
Hij filosofeert over vergetelheid – tot op de laatste bladzijden, zie boven – en begint te schrijven. Ondanks zijn eigen bedenkingen bij de verhalen die hij in een soort halfslaap heeft bedacht (en niet allemaal heeft onthouden – vergetelheid). ‘Wat ik nog het minst zie is de romaneske waarde van dit alles.’
Maar goed, beginnen. Al blijft de twijfel: ‘Als ik nu, zoals ik me had voorgenomen, in Parijse cafes De naaister en de wind schrijf dan doe ik dat om het proces te versnellen. Welk proces? Een proces zonder naam, vorm en inhoud. En dat ook nergens heen leidt.’
Hij citeert Boulez over de verbeelding, die niets anders doet dan steunen op het geheugen. Wat er op zou kunnen wijzen dat het bizarre verhaal over Delia en haar tegenstrever, de wind, toch wortels heeft in Aira’s jaren in Pringles. Maar geloof me, er komt in wat volgt heel veel verbeelding aan te pas. Latijns-Amerika is het continent met de magie en de onnavolgbare verhalen. Dit boek is daar een groots (en zeer komisch) voorbeeld van.
César Aira: De naaister en de wind. Roman. Vertaling: Adri Boon. Koppernik.