Mordechai van Marcel Möring is een in alle opzichten grote, klassieke roman waarin lijnen uit zijn eerdere werk samenkomen. Reden voor een lang gesprek in drie delen in Möring’s zolderwoning in Friesland. Vandaag deel 1: over vertelplezier, Oek de Jong en het n-woord. 

De 22e of 23e woning van Marcel Möring – hij is de tel kwijt – is de zolderetage van het voormalige gemeentehuis van Beetsterzwaag. Daarmee is Möring in Friesland aanbeland. ,,Je hebt aan die kant bos en aan die kant bos. Het is Fries Drenthe. Een hartstikke goede plek. Het barst van de wolven, geloof ik. Ik vind het heel mooi hier, maar ik voel me tegelijkertijd een vreemdeling. Het is echt een andere wereld. De Friese identiteit is heel erg sterk. Ik vind het geweldig om te zien en mee te maken. Ik vind het ook geweldig dat iedereen hier Fries spreekt en elkaar groet. Toen ik lang geleden naar Rotterdam was verhuisd, liep ik daar de eerste paar weken rond en groette iedereen. Dan zag ik allemaal van die verbijsterde blikken: wat is dit voor een idioot? Daar hou je dan maar mee op.”

Hij leidt rond en zet koffie. Op de lage, brede boekenkast ligt een stapel exemplaren van zijn roman Mordechai. Een grote roman, zelfs voor Mörings doen. Over ‘de grootste schrijver van Nederland’, Mordechai Gompertz, telg uit een eeuwenlange Joodse familie. Zijn succes in de letteren is zo groot dat hij zelfs interessant is voor de roddelpers en de Nobelprijs kan hem nauwelijks nog ontgaan. Wat hem allemaal koud laat; Mordechai Gompertz wil slechts vrij zijn, vrij zonder last en ruggespraak, van verleden en familie. Een streven dat hij deelt met de auteur die een personage van hem heeft gemaakt.

,,Ik heb nog niet één negatieve recensie gehad,” stelt die auteur tevreden vast en steekt een sigaret op, nadat hij eerst even aan de schacht heeft geroken. Rokend stond hij ook al op de achterkant van zijn debuut Mendels erfenis (1990), waarvan de titel later is ingekort tot Mendel.

Geen negatieve verhalen over Mordechai, de roman die de Bestseller 60 heeft bereikt. Behalve dan dat op neerlandistiek.nl een stuk staat waarvan de schrijver heeft geturfd hoe vaak de term ‘op de een of andere manier’ in de roman voorkomt. Erg vaak.
Marcel Möring (1957) haalt niet eens zijn schouders op en verlegt soepel het speelveld. ,,Leraar in Nederland. Wat moet je ermee? Ik zeg maar niks. Ik heb twee heel goede leraren gehad. We zaten twee weken op school en moesten een opstel schrijven. Een week later riep de man mij voor de klas en zei ‘Je mag niet iets van iemand overschrijven, dat is plagiaat.’ Wat niet zo was, ik had een eigen verhaal gemaakt, geparafraseerd uit apocalyptische boeken. Vervolgens moest ik het voorlezen. En daarna moest ik dat schooljaar elke keer wanneer ik een opstel had geschreven het voorlezen. Wat je niet populair maakte in de klas.”

‘Het enige probleem was dat ik op
een gegeven moment uitgegeven moest worden’

Het begon hem te dagen dat hij naast lezer ook schrijver kon zijn. ,,Toen ik een jaar of dertien was, mijn brugklas had gehad, wist ik zeker dat ik het wilde. Ik heb er heel hard aan gewerkt. Veel gedaan, veel genres geprobeerd. Als jij topschaatser wilt worden, moet je gewoon kilometers maken. En als je echt goed wilt worden als schrijver al net zo. Norman Mailer heeft, geloof ik, gezegd: ‘Als je een miljoen woorden hebt geschreven heb je een basis, dan begint het ergens op te lijken.’ Dus dat deed ik. Ik maakte nooit huiswerk. Had ik ook niet nodig, dus dat scheelde weer. Het enige probleem was dat ik op een gegeven moment uitgegeven moest worden. Want als dat niet zou gebeuren, stelde het niets voor, zo realistisch was ik wel.”

,,Ik las in Vrij-Nederland dat Oek de Jong workshops zou geven op De Horst in Driebergen. Oek was voor mij, samen met Frans Kellendonk…. jij herinnert je dat ook wel. Die debuten van hun alleen al. Alsof de ramen opengingen in de Nederlandse literatuur. Dus ik dacht: als iemand kan beoordelen of ik het echt kan, is Oek dat wel. Maar hij zei: ‘Waarom ben jij hier eigenlijk? Jij hebt het helemaal niet nodig.’ Het was een soort herhaling van wat me op de middelbare school was overkomen.”

Veel van de experimentele literatuur heeft een afslag genomen waarbij je ergens in een donker bos belandt en er nooit meer uitkomt

Hij benaderde Oek de Jong toen het manuscript van Mendel’s erfenis was afgerond. ,,Hij heeft het naar Meulenhoff gebracht. Met de goedkeuring van de meester.”

Voel je je ook literair aan hem verwant?
,,Oek is heel erg de kant op gegaan van de 19e-eeuwse en vroeg-20e-eeuwse roman. Flaubert, Tolstoj. Bij Stendhal haalt hij zijn ideeën over wat een roman moet zijn vandaan. Voor mij ligt het anders. Ik ben meer geïnteresseerd in mensen zoals John Fowles. Niemand kent hem nog tegenwoordig. Een fantastische schrijver. Hij is ook iemand die op het breekpunt staat van modernisme en postmodernisme, maar toch altijd een meeslepend boek schrijft. En dat is belangrijk. Veel van de experimentele literatuur heeft een afslag genomen waarbij je ergens in een donker bos belandt en er nooit meer uitkomt.”

,,Wat vergeten wordt is dat je meegesleept wilt worden door een boek. Als lezer. Maar dan moet je als schrijver natuurlijk ook meegesleept worden. Je moet tijdens het schrijven ook helemaal met dat verhaal mee kunnen gaan. Dat betekent dat je het verhaal moet laten gaan. En dat betekent weer dat je je intelligentie moet uitschakelen voor een deel. Je moet niet te slim zijn achter de tafel. Dat is een ontzettende hinderpaal. En dat is wat je de laatste tien, vijftien jaar heel erg veel ziet in de West-Europese literatuur. Te veel ratio. Er is te veel een denkende schrijver aanwezig. De schrijver moet je niet zien. Als je Mordechai begint te lezen moet je vergeten dat het geschreven is door Marcel Möring. Dat doet er niet toe.”
,,Veel van die nogal zelfbewuste literatuur, die ook reflecteert en weet ik veel wat soort woorden daar bij horen, ik beleef daar niet veel plezier aan. Ik beleef plezier aan de boeken die ik begon te lezen op mijn tiende. Wat dat betreft is er weinig veranderd. Je begint te lezen en je kunt het niet wegleggen. Dat is wat je wilt.”

De kritiek prijst onder meer het vertelplezier.
,,Sommige delen zijn gewoon van-dik-hout-zaagt-men-planken. Je hebt dat stuk uit het boek van Ephraim Gompertz, pure pornografie. Dat is natuurlijk heerlijk om te doen. Dan zit ik te grijnzen achter mijn scherm. Ik zei tegen Patricia: ‘Ik ga zo een heel boek schrijven.’ Wat is het fijn om te doen. Als je alle genres probeert, dan kun je dat ook doen, toch? Ik kan heel goed een stijl imiteren. Ik heb dat ooit gedaan, toen was ik nog heel jong. Op de middelbare school schreef ik East Bergholt. En daar heb ik later de Aga Khan Prize voor gewonnen als de enige niet-Engelstalige schrijver. Dat is een pure, pure imitatie van Gerrit Krol en Max Frisch.”

,,Er zijn ook andere passages. Bijvoorbeeld de dag van de Nobelprijsuitreiking. Het gerucht gaat dat Mordechai gaat winnen. Dat is een vijfdeuren, drie-kamer-smijtstuk. Media, politie, burgemeester. Ze komen hier zijn huis binnen, ze komen daar binnen. Het gaat maar door, mensen beginnen dingen te roepen. Dat is gewoon heel erg lekker. En dat hebben lezers ook door. Lezers hebben door dat dit een mooi tableau is.”

Als je vroeger een verteller werd genoemd,
was het afgelopen met je

,,Tegenwoordig is figuratieve kunst ook weer populair. Dat mag weer. Dat mocht heel lang niet. Als je op de Minerva zat en figuratief werk maakte, kon je het verder vergeten. Ik bedoel, kijk naar Maarten ‘t Hart. Hij kreeg de P.C. Hooftprijs en werd geroemd als verteller. Vroeger was dat zwaar verboden. Als je vroeger een verteller werd genoemd, dan was het afgelopen met je.”

Op de achterkant van je boek word je ‘meesterverteller’ genoemd.
,,Heb ik er zelf op gezet. Dat gelul, zeg. Ik bedoel, kunst en literatuur gaat over vrijheid, en ik heb zo’n ontzettende hekel aan al die hokjes en vakjes. Ik heb modernistische boeken geschreven. Ik heb traditionele boeken geschreven. Ik doe gewoon waar ik zin in heb. Daar gaat het toch om? Waarom zou je dat laten? Waarom zou je dat niet doen? En waarom moet je zo in de tijd meegaan? Op het ogenblik is dit populair. Dus allemaal schrijven we dit. Autofictie en weet ik wat nog meer.”

En romans met heel veel witregels.
,,Ja. Maar dat is luiheid. Eén, twee alinea’s en dan een witregel. Luiheid. Kijk, bij Gerrit Krol stelt de witregel iets voor. En bij Max Frisch. Maar tegenwoordig is het: gewoon weinig tekst. Er is heel weinig aandacht voor het ambacht van het schrijven. Schrijven is kunst, maar het is ook een ambacht.”

Waarbij woorden ertoe doen. Dat merkte hij toen hij het manuscript had ingeleverd bij zijn vaste uitgever, De Bezige Bij. De redactie daar eiste dat hij het woord ‘neger’ zou vervangen. Möring hield voet bij stuk. In de periode in de roman waarin een geliefde van Mordechai het woord gebruikt was het niet zo controversieel als tegenwoordig. Waarop Möring verhuisde naar uitgeverij Prometheus.

Ik was er bij wijze van spreken al voorbij toen het me opviel. Het is niks. Daar moet je niet, zoals nu wel gebeurt, ‘zwarte man’ neer zetten.
,,Nee, dat kan niet. Want ‘zwarte man’ gebruikte niemand in die tijd. Het is een kwestie van helemaal niks, dat is het punt. Ik begrijp het ook niet. Het was voor mij belangrijk genoeg om te zeggen dat ik hier niet mee door kon gaan. Ik heb me verzet tegen het idee om dat woord uit het boek te halen. Ik was nogal geschokt door het feit dát ze daarover begonnen. Men kent mijn werk daar toch? We zijn geen vreemden voor elkaar en dat ik hierom ineens gekapitteld werd. De kwestie werd ook niet opgelost. Het manuscript heeft hier drie maanden gelegen. Ik kon er niet meer naar kijken.”

,,Weet je wat mij ook verbaast? Ik heb van twee collega’s reacties gekregen. Twee Bezige Bij-collega’s. Allebei Vlamingen. Verder niemand. Het zijn allemaal mensen die zich voortdurend bezig houden met actuele politieke problemen. Oekraïne, gender, weet ik veel wat allemaal. Allemaal heel belangrijke zaken. Als bij een eigen uitgeverij een poging tot censuur wordt gedaan en dat leidt tot het opstappen van een schrijver, dan hoor je ze niet. Enfin. Niet dat ik behoefte heb aan steun of zo.”
,,Ik ben er tevreden mee omdat ik denk dat ik een boek heb geschreven dat iedereen kan lezen. Je kunt het lezen als een ongelooflijk avontuurlijk boek met veel humor. En je kunt in de diepte gaan. Dan krijgen we ingewikkelde beschouwingen en zo. Maar het is gewoon een boek dat ik had willen lezen toen ik 17 was.”

Deel 2: een postbode uit Berlijn en andere BN’ers. ,,Je kent elkaar omdat je zelf bekend bent.” En de link tussen Mordechai en In Babylon.