Dieper het karakter in van Mordechai Gompertz, de huizen van Marcel Möring en opnieuw Oek de Jong: deel 3 en slot van het interview. ‘Joods zijn is iets onontkoombaars. Net zoals zwart zijn’
‘Accepteren is geen wilsdaad’
‘Mordechai’s belangrijkste ideaal is, behalve het schrijven, om een onafhankelijk en vrije mens te zijn. En niet vrij, zoals dat tegenwoordig wordt opgevat van: ik wil niets met de overheid te maken hebben, ik ben een vrije burger, ik betaal geen belastingen, dat soort gekken; innerlijk vrij. Zodat je tegenover iemand kunt staan en kunt zijn wie je bent. Dat zoeken naar die innerlijke vrijheid en het daadwerkelijk jezelf kunnen zijn, bepaalt zijn leven voor een belangrijke manier. Maar vanwege de onontkoombaarheid van je afkomst moet je een manier vinden om dat te zijn. Ondanks het feit dat iedereen jou zal herkennen als…, en dat is waar hij zich steeds toe verhoudt. Hij probeert altijd een manier te vinden om te zijn wie hij is. Ondanks het feit dat mensen zullen zeggen: jij bent dit of jij bent dat.
Die ambiguïteit – en dat bedoel ik niet op een negatieve manier – die zit door het hele boek. Dat is echt vanaf zijn eerste seksuele ervaring met Lily, een vrouw die ook een penis heeft. Daar wordt die ambiguïteit onmiddellijk ingezet. Daar wordt ook zijn houding ten opzichte van de kwestie duidelijk gemaakt. Hij is gevallen voor hoe hij haar zag. Vervolgens komt hij tot de ontdekking dat ze iets anders is. Maar dat is wel haar wezenlijke zelf. En dat accepteert hij. Nee! Hij accepteert het niet! Dat is fout. Het is niet eens een wilsdaad. Accepteren zou een wilsdaad zijn. Het is helemaal duidelijk voor hem. En dat bepaalt eigenlijk de toon van het hele boek.”
,,Als hij aan het einde in Israël is, als zijn nicht daar sterft, en wordt geconfronteerd met de rechtse nationalisten die dat dorp inmiddels hebben overgenomen, heeft hij diezelfde ambiguïteit. Aan de ene kant heeft hij het onwrikbare, totalitaire van die nationalisten waar hij zich tegen verzet. Aan de andere kant wordt hij weer herinnerd aan wat het eigenlijk betekent, die kibboets. En wat de band is met het verleden, dat die ramen ergens hier uit Nederland komen. Dat is overigens een kibboets waar ik zelf ben geweest toen ik een documentaire maakte over de Joden van Assen. En inderdaad, in het gemeenschapshuis zijn de ramen uit Assen aangebracht. Ik heb wel veel geleerd van dit boek. Nee, serieus.”
Als schrijver ook?
,,Qua schrijver ook wel. Ik heb altijd mijn eigen streven naar onafhankelijkheid beschouwd als een soort natuurlijke inborst. Ik ben er tijdens het schrijven van Mordechai achtergekomen dat het ook duidelijk een keuze is. En waarom ik die keuze heb gemaakt en waarom ik die zo belangrijk vind.”
Ik wist helemaal niet dat Mordechai dood en leven betekende. Morde dood; chai leven. Prachtig.
,,Nou ja, dat heb ik zelf bedacht.” Hij bloost zowaar.
Maar het blijft prachtig.
,,Ja, maar dat is ook maar toeval. Hij is in Australië als hij dat dit bij wijze van grap zo uitlegt. Het komt ook maar toevallig uit de pen dan ineens. Ik ben blij met dit gelukkige toeval, en ineens verspreidt zich dat idee over het hele boek. Dat is ook wat ik bedoel dat je niet te intelligent moet zijn tijdens het schrijven.”
Je moet die dingen laten gebeuren. En dan kunnen dit soort toevalligheden optreden. Maar daar is moed voor nodig.
,,Waarom? Om dat te durven? Nee hoor, want ik schrijf zelf niet. Ik kan me voorstellen dat ik schrijf en ik wil daar vat op hebben. Je moet geen vat hebben. Het is jazz. Het is Kind Of Blue. Miles Davis gaat de studio in, hij heeft vier anderen uitgenodigd. Hij zegt: ‘Ik heb hier vier akkoorden, daar gaan we het mee doen.’ Ze beginnen te spelen en dan ontstaat Kind Of Blue. Er zijn natuurlijk ook heel veel momenten waarop er niks gebeurt. Als je een jazzmusicus of een improviserend musicus vraagt hoe dat werkt, dan hebben ze geen idee. Je hebt één avond en je speelt muziek waarvan je wilt dat er een plaat van wordt gemaakt. En je hebt avonden waarop je met hangen en wurgen erdoor komt. Maar het gaat om die avonden waarop het wel lukt. Want dan ontdek je iets. En dat kun je ook herhalen in zekere zin. Er is geen moed voor nodig. Je moet accepteren dat het een verspillende manier van werken is.”
‘Onbewust een anker uitwerpen in een boek’
‘In mijn boeken gaat het altijd om een huis. Daar gebeurt eigenlijk alles. In ieder geval is het het vertrekpunt en het eindpunt. Misschien onbewust ben ik ook wel bezig om een plek te bouwen die ik zelf niet ken. En dat huis, weet je… Ik ben nu 22 of 23 keer verhuisd.”
Die huizen. In Familiewandeling (2021) schreef hij erover. Hij somt er een aantal op. ,Het begon in Enschede. Mijn ouders, toen ze gingen trouwen gingen de bovenverdieping bewonen van het huis van mijn grootouders. Aan de haven in Enschede, aan de IJsbaanweg. Daar hebben ze een tijd gewoond. Toen gingen ze in de Torricellistraat wonen. Dat was nieuwbouw. Daar hebben ze volgens mij twee jaar gewoond. Ik geloof dat mijn moeder daar niet kon aarden. Toen gingen ze in de Bruggestraat wonen. Dat huis werd nog gebouwd. Ik ben er als kind met mijn moeder nog gaan kijken toen ze aan het stucen waren. Daar hebben we gewoond. Hoe lang? Vier jaar? Vijf jaar? Al vanaf Mendel gaat het over het huis. Het ziet er anders uit, maar is er altijd. Dat huis is gebaseerd op het huis van mijn grootouders aan de IJsbaanweg. Het staat me helder voor de geest.”
Volgende halte: Assen.
,,Daar hebben we 2 jaar gewoond. Ook weer in een nieuwbouwhuis. Mijn ouders konden nog niet zo snel iets vinden. Het ging maar door. Misschien onbewust probeerde ik wel een soort anker uit te werpen in een boek. Mordechai zegt het ook: je zoekt naar een plek waar je zou blijven. Hij ontkent het de hele tijd maar hij is wel de hele tijd op die plek.”
‘De huizen van Marcel Möring’, zo’n studie zou de moeite waard zijn.
,,Dat soort studies wordt niet meer geschreven. Hoe heette die serie vroeger ook alweer? Kwadraat? Nee. Van die kleine literaire studies zijn er niet meer. Dat is eigenlijk wel jammer omdat daarmee het fundament van de literaire studies verdwijnt. Eigenlijk heb je alleen de recensies overgehouden.”
,,Ik had het met Oek de Jong een paar jaar geleden. Hij was bij mij in Dickninge. Op een gegeven moment zei ik tegen hem: ‘Ik hoop ooit nog dat ik de tijd vind om de rol van drift en water in jouw werk te beschrijven.’ In elk boek van hem zit dat: drift en water. Hij was echt verbijsterd. Ik begon het op te noemen vanaf Opwaaiende zomerjurken. Lees het maar, het zit overal. Bij Oek komt de belangrijke catharsis komt altijd voort uit drift. En die vindt heel vaak, zo niet altijd plaats in of op het water. Dat klopt ook wel. Hij is een Friese Zeeuw of een Zeeuwse Fries.”
Holwerda’s kind, dat begin! Kippenvel, bij elke lezing.
,,Wat mij betreft had dat hele boek zo mogen zijn. Dat begin, we hebben er veel over gepraat. Dat is drift en water.”
Waarop hij vroeg hoe het bij jou zit.
Knikt, steekt nieuwe sigaret op. ,,Het is altijd de geschiedenis van de plek. Als er zoiets is als een catharsis plaatsvindt is dat altijd door middel van de geschiedenis van de plek. Iedereen zoekt daar altijd naar. In Het grote verlangen is dat natuurlijk het duidelijkste. Dat zwerven van Raph en Sam is alleen maar het zoeken naar de plek. Waar is die? Ik heb dat zelf ook wel. Ondanks het feit dat ik om de havenklap verhuis, denk ik ook de hele tijd: ergens moet -ie zijn, de plek waarvan je denkt, hier zal ik sterven.”
Kopland: Een lege plek om te blijven.
,,Ja, precies. Ik denk dat Rudy (van den Hoofdakker, Rutger Kopland was zijn dichterspseudoniem – Th.H.) dat zelf ook wel heeft gehad. Ik heb bij hun gelogeerd. Na een avond met veel jenever stonden we buiten met een kop koffie in de hand bij zo’n restant van een houtvuur. Ik zat gewoon in het gedicht van Kopland.”
,,Op de middelbare school las ik Kopland’s ‘Gedicht over de Drentse A’. Daar fietste ik dan heen om in het gedicht te zijn. Ik ben helemaal niet zo’n verliteratuurd iemand, maar dat deed ik toch wel. Bij Gerrit Krol heb ik dat ook altijd heel sterk gehad. Ik kende het werk van Krol natuurlijk al voordat ik het werk van Krol kende, snap je? Ik bedoel: ik woonde daar. De helden van Krol reisden over de hele wereld, maar uiteindelijk zijn ze altijd in Groningen. Altijd is er een man die een huisje uitkomt en naar de einder gaat staan staren.”
‘Op de muziekschool werd ik voor Jood uitgescholden. Anderen wisten het blijkbaar wel’
‘Het is een heel Joods boek. Maar ook met een knipoog, dat vind ik wel belangrijk. Kijk, die Gompertzen zijn natuurlijk een heel erg Joodse familie. Ik vond het interessant om Mordechai een positie te geven die lichtelijk binnen en lichtelijk buiten die familie lag. Zijn vader komt uit zo’n familie die ooit bekeerd is en hij wil er eigenlijk niks meer mee te maken hebben. Hij heeft ook niet de naam van zijn vader. Hij heeft de naam van zijn moeder. Die half erin, half eruit positie vond ik interessant.”
,,Maar tegelijkertijd heeft Joods zijn iets onontkoombaars. Net zoals zwart zijn bijvoorbeeld. Je kunt Duitser zijn, Fransman of Zweed. Je kunt voor iedereen doorgaan. Maar dat lukt je met zo’n afkomst niet. Want als jij het al ontkent, zijn er wel andere mensen die het weten. Ik was me helemaal niet bewust van mijn eigen Joods zijn. Maar op de muziekschool in Enschede werd ik voor Jood uitgescholden. Anderen wisten het blijkbaar wel. Dus die onontkoombaarheid is er altijd.”
,,Voor Mordechai geldt hetzelfde. Op een gegeven moment beklaagt hij zich tegen zijn zuster dat hij altijd maar een Joodse schrijver wordt genoemd. ‘Als ik over een dokter schrijf, dan ben ik toch ook geen medische schrijver?’ Dan zegt ze: ‘Onder jouw pen wordt dat waarschijnlijk een Joodse dokter.’ En ik heb dat natuurlijk zelf ook gehad. Toen ik Mendel begon te schrijven, dacht ik: ik ga niet over Joden schrijven. Ik wil niet de maat en het hart van het Jodendom worden. Maar ja, hij heet Mendel. Ik dacht: daar ontkom ik wel aan. Ik noem hem Mendel Adenauer. Veel Duitser kon je niet zijn. Vervolgens bedacht ik daar weer een woordgrapje bij dat Adenauer kwam van Adonai, verkeerd gespeeld. Toen heb ik me er maar bij neergelegd. Bij Het grote verlangen weet je niet of ze Joods zijn of niet, maar ik geloof dat iedereen denkt dat ze Joods zijn. Zelfs als het mogelijk niet zo is, is het nog onontkoombaar.”
Marcel Möring: Mordechai. 506 p’s. Prometheus.
Met dank aan Harry Cock voor het gebruik van de foto.