Aan Jeroen Brouwers is de ECI Literatuur Prijs toegekend voor de roman Het hout. Hier het interview voor de Wegener-dagbladen toen de roman verscheen.


,,Het monument was er nog niet”, zegt Jeroen Brouwers over zijn nieuwe roman, Het hout. ,,Dit boek kan alleen geschreven zijn door een ooit katholiek gewezen zijnde auteur.”

Elf jaar geleden was hij, voor hooguit een uur, terug op wat voelde als een plaats delict. Een katholiek jongenspensionaat in Bleijerheide. Hier had Jeroen Brouwers van 1953 tot 1956 gewoond. Verstoken van familie, van genegenheid, van liefde; in een sfeer van tuchtiging en misbruik.

,,Fotograaf Klaas Koppe wilde met schrijvers terug naar de plek waar hun karakter was gevormd. Eigenlijk moesten we naar Batavia, waar ik ben geboren, maar dat werd te duur. Het werd het pensionaat bij Kerkrade.” Vanuit Brouwers’ woonplaats, het Belgische Zutendaal, is het een korte rit, maar het werd die dag een gang naar Canossa. ,,Ik was daar in al die decennia nooit teruggeweest. Het viel als een natte dweil bovenop me.”
Hij fluistert, bezwerend, zoals hij die dag moet hebben gedaan: ,,Ik ben weer terug.” Brouwers schudt zijn hoofd bij de herinnering. ,,Die tucht, die onderdrukking.”
Elf jaar geleden stonden de gebouwen er nog. De gruwelijke broeder, die een schrikbewind voerde en die Brouwers opvoert in zijn roman Het hout, ligt er nog altijd op het kerkhof. ,,Houden zo. En de bomen staan er ook nog steeds. Kastanjes. Dat hoort bij kostscholen, daar staan altijd kastanjes.”

Waar schrijvers de demonen van traumatische ervaringen, vroeg of laat, met een roman trachten uit te drijven, heeft Jeroen Brouwers (74) gewacht tot een aantal jaren geleden de berichten kwamen over grootschalig seksueel misbruik in de katholieke kerk. ,,Het was niet dat ik altijd heb rondgelopen met het idee hier ooit een grote roman over te schrijven. Dat had ik al gedaan, meteen in mijn debuut en daarna in bijna al mijn boeken.” Hij herinnert aan een passage in zijn roman De zondvloed, uit 1988. ,,Daarin heb ik, als een echo vooraf, een scene uitgewerkt die ik kort aanstip in Het hout.”

Centraal in deze nieuwe roman staat broeder Bonaventura. Het is 1953. Het jaar van de watersnoodramp, van Stalins dood, de oorlog is nog maar acht jaar voorbij. Bonaventura is midden twintig. Geen kloosterbroeder bij roeping. Hij is als surveillant binnen gekomen en toen door de kloosterleiding beetje bij beetje binnengehengeld. ,,Als een karper in een fuik.”

Hij weet van het misbruik, het kleineren, het pesten. Maar hij zwijgt. Zoals iedereen zwijgt. ,,In het pensionaat is geen rust. Het wringt overal. De jongetjes worden daar geslagen. Men weet dat, maar men zwijgt. Kan niet anders. Wie zijn mond opendoet, brengt de hiërarchie in gevaar. Is Bonaventura daarmee een lafbek? Nee. Hij is voorzichtig. Is dat laf, nee, dat is niet laf. Hij houdt het voor zichzelf in evenwicht.” Naarstig zoekt de man, letterlijk, naar een uitweg. Die vindt hij bij een vrouw, zowaar. Hij ontmoet haar bij de tandarts. ,,Hij heeft geworsteld over de waarden van het geloof, maar dat was voordat het boek begint. Hij loopt er wel rond, maar hij voelt dat hij daar niet hoort. Om in die tijd uit een klooster te treden, vergt een moed die hij niet heeft. Toen gaf ik hem een moordende kiespijn, de enige manier om buiten het klooster te komen.”

Het hout is een mokerslag. De roman davert binnen. ,,Zo mag je dat wel zeggen”, zegt hij grijnzend. ,,In de Brouwers-stijl. Krachtig, zo schrijf ik.”
Vanaf de openingszin is er geen weg terug. ,,De beginzin moet de hele roman in zich dragen.” Op plechtige toon dreunt hij hem op: ‘De pij irriteert mijn huid.’
,,Daar gaat verder die hele roman over. Waarbij de pij staat voor het klooster, het kloosterleven, alles. Alles schuurt en wringt.”
Waarbij Brouwers er geen twijfel over laat bestaan dat het seksueel misbruik in dit pensionaat geen uitzondering is. ,,Het moet een verschijnsel zijn geweest van eeuwen. Het gebeurde heus niet alleen in de jaren vijftig dat kloosterlingen zich vergrepen aan kinderen. Allemaal vanwege het celibaat. En laat ik het zo zeggen: Christus heeft het celibaat niet bedacht.”

Misbruik is aan hem persoonlijk voorbij gegaan, maar hij heeft genoeg gezien, zeg maar gerust veel te veel. ,,Het kostte me weinig moeite om die sfeer terug te halen en op papier te zetten.”
Toch heeft het hem niet van zijn geloof gebracht. ,,Daarvoor ben ik in die vormende jaren te veel doordesemd geraakt.” Uitdagend voegt hij er aan toe: ,,Eindelijk weer een katholieke roman. Na al dat gereformeerde gedoe van Jan Siebelink en Oek de Jong schrijf ik eens een katholieke roman. Dat is al in geen vijftig jaar voorgekomen, vermoed ik. Dan moet je terug naar de tijd van Anton van Duinkerken, Antoon Coolen.”

Een kritische roman, een afrekening, met zowel het geloof als de instituties er omheen, de kerk, de kloosters, de paus. Brouwers ziet het dubbelzinnige in zijn houding heel goed. ,,Ik ben doordesemd met orthodoxe katholiekheid. Maar dat wil niet zeggen dat het ik het nog ben.”
Op zondagochtend kijkt hij naar de heilige mis op televisie, altijd. ,,Daar blijf ik naar kijken. De gezangen die je hoort op televisie, die ken ik en kan ik zo meezingen. Per woord, dat blijft bij je. Zo blijf ik toch katholiek. Nou, laat ik zeggen: rooms. Als je zegt ‘rooms’, dan heb je iets met de religie die in Rome wordt gepropageerd. Ik ben daar niet meer bij betrokken, maar ik weet daar nog zo veel van dat ik mij nog rooms kan noemen. Het hout kan alleen geschreven zijn door een ooit katholiek gewezen zijnde auteur.”

Jeroen Brouwers steekt weer een Caballero op. ,,Die zijn hier in België niet te koop. Eens in de zoveel tijd rijd ik naar Maastricht en koop ik tien sloffen. Dan kan ik weer een tijd door. Zuipen doe ik niet meer, maar roken kan ik niet laten.  Hoe slap dat ook klinkt, zo is het nu eenmaal. En bovendien heb ik een leeftijd dat je denkt: het zal wel. Vijftig jaar geleden verscheen mijn literaire debuut. Sindsdien heb ik elke dag geschreven.” Hij wijst naar Het hout. ,,Zeven dagen per week, doe dat anderhalf jaar en je hebt een roman als deze. Het gaat om de regelmaat. Het moet elke dag gebeuren. Elke dag schrijven, het is de roeping die de Here Jezus in mij heeft geplant. Om het gereformeerd te zeggen: je moet woekeren met je talenten. Je moet iets doen om bevestiging voor jezelf te krijgen en voor mij is dat schrijven.”

Andermaal wijst hij naar Het hout en Jeroen Brouwers ziet en weet dat het goed is. ,,Het monument was er nog niet.”
Niet dat het hiermee voorbij is. ,,Het is nu eenmaal mijn leven geworden. Er komt nog wel weer wat. Je gaat door. Een schrijver moet sterven aan zijn werktafel. Zoals Louis Paul Boon. Hij viel met stoel en al op de grond en was dood. Prachtig. Zoals acteurs sterven op de planken. Zo moet het.”

 

© Wegener-dagbladen