Waar is de baanbrekende 15e eeuwse kunst uit Gelre, vraagt Vlaming Bart Van Loo zich af. Is de blik van het Rijksmuseum te Hollands en wordt de provincie verwaarloosd?

Het valt niet mee het belangrijkste museum van Nederland te zijn. Het Rijksmuseum in Amsterdam weet er alles van. Er valt altijd wel iets af te dingen op de collectie en de presentatie. Geven die wel een goed beeld? Zijn alle aspecten van de complexe, veelkantige geschiedenis van het land en de beeldende kunst wel belicht? Liefst in verhouding, en alleen dat al is vrij onmogelijk, want iedereen vindt zijn eigen verhaal en achtergrond net iets belangrijker dan die van anderen – met alle respect voor een ieder, dat spreekt.
Het woord ‘slavernijverleden’ is van dit vraagstuk de kortste samenvatting.

Bart Van Loo (1973), de Vlaamse schrijver die zich tien jaar met de geschiedenis van de Bourgondiërs heeft bezig gehouden en daar twee uitputtende boeken over heeft geschreven, kaart in Stoute Schoenen, deel 2 van zijn tweeluik, een andere kwestie aan. Heeft het Rijksmuseum niet te veel een randstedelijke blik op de Nederlandse kunstgeschiedenis?

Van Loo reisde het hele Bourgondische rijk na en deed daarbij dus ook Nijmegen aan, dat hij situeert aan ‘de rafelranden’ van dat gebied. Uit Nijmegen kwam schilder Johan Maelwael (circa 1371 – 1415). Ik citeer hier mijngelderland.nl:
‘Johan Maelwael groeide op in een Nijmeegs kunstenaarsgeslacht dat in de wijde regio al een reputatie als heraldische schilders had verworven, want hun familienaam betekent ‘schildert goed’. Zijn vader Willem en oudoom Herman Maelwael vervaardigden voor hertog Willem I van Gelre (1364-1402) honderden pronkstukken, die hij meevoerde op zijn vele reizen, kruistochten en toernooien door heel Europa.’ 

Later werd hij volgens Van Loo ‘weggekocht’ door Filips de Goede en naar het Bourgondische hof gehaald ‘meer bepaald naar Vlaanderen’. Zijn naam staat sindsdien in allerlei verbasteringen bij de schilderijen die er van zijn hand zijn, sowieso al weinig. In het Louvre: Jean Malouel. Naar analogie van Joen Bosch, die in Spanje El Bosco heet.

Weg was al snel Maelwael’s rijke Nijmeegse verleden, niet in de laatste plaats doordat Karel van Mander voor ‘wat betreft de Noord-Nederlandse schilderkunst resoluut voor een Hollandse blik’ (Van Loo) koos toen hij naar voorbeeld van Vasari het Schilder-boeck schreef, gepubliceerd in 1604.

Van Loo schrijft dat het Rijks een eeuw geleden Maelwael heeft weggezet ten faveure van Haarlemmer Karel Sluter en dat ‘met het weggummen van de kleurenrijkdom ook letterlijk de bijdrage van Gelderse artiesten werd genegeerd om Holland nog meer te laten oplichten.’

Kwade opzet of onbekend met de ‘baanbrekende kunst’ uit Gelre? Van Loo weet het niet, maar de suggestie zegt genoeg.
‘Terwijl in België de Vlaamse primitieven een prominente plek veroverden in het collectieve bewustzijn, ging in Nederland alle aandacht naar de Gouden Eeuw’, gebaseerd op de keuzes van Van Mander.

Van Loo prijst de toenmalige conservator Pieter Roelofs voor de Maelwael-tentoonstelling van 2017 en ook weet hij dat een en ander niet recht te zetten valt – er zijn geen Maelwael’s voorhanden – maar hij blijft bij de stelling: ‘in het belangrijkste museum van Nederland blijft het ontstaansverhaal van de Nederlandse schilderkunst onvolledig’.

Bart Van Loo: Stoute Schoenen. In de voetsporen van de Bourgondiërs. De Bezige Bij.

foto Erik de Haan