door Theo Hakkert


De sleutel tot de nieuwe roman van Daniel Kehlmann, Tijl, is te vinden in het boekje dat in oktober 2016 van hem verscheen: Kommt, Geister! Daar staan de lezingen in die Kehlmann in de zomer van 2014 heeft gehouden aan de universiteit van Frankfurt. Nu is de schrijver, tegen de tijdgeest in, nauwelijks te vinden in zijn werk, maar over Kommt, Geister! zei hij in een interview met Vers Twee: ,Het is mijn meest persoonlijke boek zonder dat ik er zelf in voorkom.”

Hij verklapte, die dag in Groningen, dat er in de lezingen al aanwijzingen te vinden waren voor werk dat hij nog ging schrijven. Niet één, maar zelfs meer aanwijzingen. Het is dus zaak bij de boeken die Kehlmann de komende jaren publiceert telkens even naar de lezingenreeks terug te keren.

Wat hij die dag niet wilde verklappen, was waar zijn nieuwe roman over ging. Het zou iets bijzonders worden, zei hij, met de hem kenmerkende tinteling in de ogen. Hij kon er in New York, waar hij tegenwoordig woont, in alle rust aan werken. Dat hij gebruik kon maken van de bibliotheken was wellicht een vingerwijzing naar het gegeven dat zijn nieuwe roman een historische zou worden.

Daniel Kehlmann had gekozen Tijl Uilenspiegel als hoofdpersoon te nemen. Toch is Tijl niet de zoveelste hervertelling van de aloude legende rond de provocerende deugniet. Hij heeft Tijl andermaal in een andere tijd geplaatst. Andermaal, want de figuur Tijl dook in Duitsland al in de veertiende eeuw op, met een eerste boekversie in 1515. Charles de Coster liet hem geboren worden begin 16de eeuw. Dus had Kehlmann alle vrijheid hem nog een eeuw te verplaatsen, naar begin 17e eeuw, naar de Dertigjarige Oorlog (die samenviel met ‘onze’  Tachtigjarige en dus eindigde in 1648 in Münster. Het schilderij hierboven is van Gerard ter Borch: De ondertekening van de vrede van Münster).

Echter, zo eenvoudig als hier beschreven is het niet. Daniel Kehlmann laat Tijl rondlopen in de periode waarin de Duitse literatuur werd geboren. Tijl is te gast in de wereld van een andere legendarische figuur in de Duitse letteren: Simplicissimus, ‘held’ van de eerste roman in het taalgebied: De avonturen van Simplicissimus van Hans Jakob Christoffel von Grimmelshausen (Nederlandse vertaling in 1991 bij Ambo). Uit 1668, destijds onder pseudoniem verschenen. Over de naïeve Simplicissimus, een schelm, die door schade en schande levenswijsheid op doet. Het is een ontwikkelingsroman en schelmenroman ineen, barok van stijl. Een pelgrimage tussen goed en kwaad, waarin Simplicissimus tot het inzicht komt dat het menselijk streven ijdel is als het niet is gericht op het leven in het hiernamaals.
Het is over Hans Jakob Christoffel von Grimmelshausen dat Kehlmann in een van zijn vijf Frankfurter Lezingen sprak, en uitgebreid ook. De drink- en eetscene in Tijl die voorafgaat aan de gruwelijke executie van Tijl’s vader komt vrijwel rechtstreeks uit De avonturen van Simplicissimus.

De simpele ziel die Kehlmann in het decor van de Dertigjarige Oorlog laat rondlopen is een tijdloze provocateur. Tijl. Schavuit en deugniet, maar daarmee nog geen lieverdje. Een hofnar zonder hof is hij, en dat maakt hem onuitstaanbaar. Kehlmann heeft het gewaagd een roman te schrijven rond een hoofdpersoon die we graag aaibaar zouden zien, maar dat niet is – tot uitgesproken onsympathiek aan toe. Het is ook een hoofdpersoon die grote delen van het boek helemaal niet in beeld is, al is op elke pagina zijn afwezigheid aanwezig.

Tijl moet vluchten. Zijn vader wordt door de kerk ter dood veroordeeld en gebracht, beschuldigd van duistere magie. Hij trekt door een Europa dat volledig is verwoest. Er is helemaal niets meer. Nergens eten, helemaal niks. Wat elke dikke man verdacht maakt. Dit levert schitterende scenes en dialogen op. Op z’n Kehlmann’s op lucide toon – en grappig waar het kan, maar zoals Tijl’s geest ook als hij er niet is boven elke pagina zweeft, zo is er nergens humor zonder wrange ondertoon. Wat tot ongemakkelijke momenten leidt.

Een waar kunststuk is het hoofdstuk dat Kehlmann heeft gebaseerd op het boek dat ‘de dikke graaf’  heeft geschreven, ‘de autobiografie die hij schreef in de vroege jaren van de achttiende eeuw, toen hij een heel oude man was, geplaagd door jicht, syfilis en de kwikvergiftiging die de behandeling van de syfilis had opgeleverd’.
Niet een schrijver waar je een waarheidsgetrouw verslag van mag verwachten. Tel daar bij op dat hij domweg geen woorden kon vinden voor wat hij allemaal op en naast de slagvelden van Europa had gezien. Niet in woorden uit te drukken. Een paar keer volgt Kehlmann dan van lieverlee maar de zijpaden die de graaf in zijn onmacht heeft ingeslagen. Een andere keer beschrijft hij hoe het geweest zou kunnen zijn. Zo liggen in deze roman, die zo helder is als glas, allerhande fijnzinnige lagen en vormen van intertekstualiteit over elkaar heen.

Hoe het geweest kan zijn – het is sowieso goed om dit steeds in gedachten te houden. In het bijeen brengen van feit en fictie heeft Kehlmann zich alle vrijheden veroorloofd die een romanschrijver nu eenmaal heeft. Feiten in omgekeerde volgorde, zijn dat nog feiten?

Wat natuurlijk voor de Nederlandse lezer extra aardig is, is dat Tijl op een gegeven moment in Den Haag belandt. Bij Frederik van Bohemen, ‘de Winterkoning’, die van Praag naar Den Haag is gevlucht en Tijl als hofnar in dienst neemt. Even later verschijnt ook nog Athanasius Kircher ten tonele, de geleerde Jezuïet en een van de meest raadselachtige wetenschappers uit de 17e eeuw. Hij was een van de eersten die microscopisch onderzoek deed naar de pest, wat ook in deze roman aan de orde komt. De gesprekken tussen Kircher en de hofwiskundige Adam Olearius hangen van de mooiste oneliners aan elkaar. En van fascinerende logica. Bijvoorbeeld het gesprek over draken. Waarbij Kircher aldus redeneert: ‘In deze omgeving heeft blijkbaar nog nooit iemand beweerd dat hij een draak heeft gezien. Bijgevolg acht ik de kans groot dat er hier een is.’
En zo is (pseudo-)wetenschap een van de draden door deze roman. Hier is de mens, te midden van de groteske ellende van een eindeloze oorlog begin 17e eeuw, koortsachtig bezig zin en logica te ontdekken aan de wereld. Hekserij aan de ene kant, ontluikende wetenschap aan de andere. Op het breukvlak van de donkere oude tijd, kleurt de horizon van de nieuwe.

Ook dit is echt Kehlmann, wetenschap en het meten van de wereld vormde de basis van zijn bekendste roman, die dan ook Het meten van de wereld heette. Maar dit alles geldt ook op basaal niveau, wat dit soms weinig optimistische boek een aangename constante aan humor verleent die de toon dan weer licht houdt. Bijvoorbeeld de vraag die aan het begin  van de roman een paar keer opduikt: als je van een berg graankorrels telkens één korreltje wegneemt wanneer is het dan geen berg meer?

En Tijl? Tijl ontspringt de dans door te dansen en te verdwijnen. Geen aangenaam heerschap, hoe graag gezien hij ook is met zijn grappen en grollen, ook al eindigen die vaak wrang en confronterend. Hier is hij door Kehlmann naar een andere tijd verplaatst en daardoor in feite onsterfelijk gemaakt. Een onsterfelijkheid die hij zich graag laat aanleunen.

En Daniel Kehlmann? Ook hij deelt eigenschappen met een Tijl, in deze zin dat hij net zo onnavolgbaar is, zijn publiek al net zo verwart en verleidt, en zich op een even eenzame weg bevindt – in de wereldliteratuur. En dat hij een onsterfelijke roman heeft geschreven.

Daniel Kehlmann: Tijl
Vertaling: Josephine Rijnaarts
352 p’s, 19,99 euro
Querido