Het is inmiddels meer dan dertig jaar geleden dat Ton Anbeek zich afvroeg of een onsje meer straatrumoer niet goed zou zijn voor de Nederlandse letteren. Naar oud-Hollands gebruik ontstond daar meteen het misverstand. Anbeek vroeg niet om straatrumoer, hij eiste het niet, hij vroeg zich slechts af of een kleine portie niet zou mogen.
Het misverstand dat hij straatrumoer eiste, heeft wel een aardige discussie opgeleverd. Anbeek had in Amerika gezien dat schrijvers daar veel meer dan hun collega’s hier maatschappelijke actualiteit in hun romans stopten.
Je kunt je afvragen of de hoeveelheid straatrumoer in de literatuur niet een aanwijzing is voor de maatschappelijke rust in een land. Hoe minder sociale onrust, hoe minder straatrumoer, zou het zo ‘een onsje’ werken?

Ik kom hierop na lezing van Een algemene theorie van het vergeten, een roman van de Angolees-Portugese schrijver José Eduardo Agualusa.
De roman speelt in Angola en beschrijft de periode van de strijd die in 1975 tot onafhankelijkheid leidde en de burgeroorlog die daar op volgde en tot 2002 zou duren. Hier is de vraag of er straatrumoer in de roman hoort – een onsje meer of minder – helemaal niet aan de orde. Zoals dat ook in de andere boeken van Agualusa en in die van zijn grote landgenoot Lobo Antunes ook niet het geval is. Maatschappelijke actualiteit is bron en aanjager van hun boeken, waarbij ze er naar goed gebruik in slagen de persoonlijke strijd van de kleine, sappelende, overlevende mens af te zetten tegen het decor van de grote geschiedenis. Die grote geschiedenis is er, in Een algemene theorie van het vergeten hoort Ludo, een vrouw met straatvrees die geschiedenis uur na uur door de straten onder haar flat rijden. De ene keer zijn soldaten die burgers achtervolgen, een tijdje later zijn de rollen omgekeerd of vechten burgers tegen elkaar.

Agualusa Back2Black Festival

Ludo heeft besloten, aan de vooravond van de onafhankelijkheid, met het juiste voorgevoel dat de strijd daarmee nog lang niet gestreden is, zich in te metselen in haar appartement in de Angelose hoofdstad Luanda. Een ballingschap in het oog van de storm. Zoals van zo veel gebeurtenissen, leest de lezer pas later wat de ware reden is. Waarom Ludo zich inmetselt, hoe de relatie met haar kennissen werkelijk in elkaar zit – geduld, dat komt.

Het inmetselen doet ze zo listig, dat niemand bedenkt dat achter de muur nog iemand leeft. Ze is een van de weinige Portugezen die de kolonie niet ontvlucht. Een half miljoen Portugezen gaan snel terug naar Europa. Dit is een waargebeurde kern, waar Agualusa (1960) zelf de aankleding bij heeft bedacht.
Als bij toeval heeft Ludo kort voor die tijd de beschikking gekregen over een flinke hoeveelheid voedsel, vers en in blik. Ze slaagt er bovendien in groente te verbouwen en soms vangt ze duiven om die op te eten. Ze houdt zich warm met het verbranden van haar meubels en haar boeken. De buitenwereld? Die hoort ze, ze hoort buren, ze hoort strijd. Haar strijd is water en voedsel. En ook: niet gek worden.

Wat ze ook doet, is op de muren schrijven. Muren die steeds kaler worden naarmate ze meer verbrandt. Agualusa heeft de beschikking over die teksten en over de tien schriften waar Ludo in de achtentwintig jaar dat ze ingemetseld zat haar gedachten in heeft opgeschreven. ‘Desondanks is wat u zult lezen fictie. Pure fictie’. Zo besluit hij zijn opmerking vooraf.

Vervolgens voltrekt zich niets anders dan een literair mirakel. Agualusa weet de welhaast perfecte balans te vinden tussen droom en werkelijkheid, tussen hard en zacht, tussen verbijstering en verwondering. De schitterende teksten van Ludo, haar wil tot overleven, die haar tot acties drijft die ze eigenlijk verafschuwt, de kleine wondertjes die haar overkomen. Met haar vraagt de lezer zich af hoe opeens, na jaren, dat broodje op haar keukentafel is beland. Is ze langzaam gek geworden en beeldt ze het zich in?
Waarna Agualusa na de oplossing van dit raadsel, bijna letterlijk, uit Ludo’s flat afdaalt naar het straatrumoer en met een schitterende uitweiding de maatschappelijke ontwikkeling schetst achter de vondst van het broodje. En zo verrast hij telkens weer met uitleg, naderhand, van magische momenten. Een van de duiven die Ludo vangt heeft een boodschap aan een poot. Een briefje, een liefdesverklaring, een uitnodiging voor een rendez-vous. Op ingenieuze wijze weet de schrijver deze rode draad af te wikkelen.
Bij alle nadruk op Ludo is het knap hoe Agualusa er in slaagt andere karakters uit te diepen, zoals de journalist Daniel Benchimol, die gespecialiseerd is in verdwijningen – wat natuurlijk vragen is om moeilijkheden.

Schrijvers die uitleggen, vaak hebben we het er niet op. Hier zijn kreten van verrukking op zijn plaats over hoe Agualusa raadsels uit de doeken doet. Hij beschrijft Ludo met zo veel inlevingsvermogen en empathie. Wat er precies aan maatschappelijke onrust en ontwikkeling gebeurt, blijft in het vage. Hier ontrolt zich een oorlog naar de logica die daar altijd aan ontbreekt.
Aan het eind, als dit deels in kreeftengang vertelde levensverhaal al ten einde lijkt, komt hij met een coda die verklaart wat onverklaard had kunnen blijven, maar tegelijkertijd veelzeggend is en vooral ontroert. Fantastisch.

 

José Eduardo Agualusa
Een algemene theorie van het vergeten
Vertaling en nawoord: Harrie Lemmens
254 blz., 18,50 euro
Koppernik


foto José Eduardo Agualusa: Back2Black Festival

foto Luanda: oneVillage Initiative