Van Harry Mulisch is de uitspraak ‘Het beste is, het raadsel te vergroten’. Geen idee of César Aira weet heeft van Mulisch of diens uitspraak, maar als hij in de roman Hoe ik een non werd met één ding bezig is, is het precies dat: het raadsel vergroten.
Dit is geen boek voor lezers die willen weten hoe het zit. Dit is een roman voor wie tijdens het lezen meegesleurd wil worden langs tegenstrijdigheden, paradoxen en ongerijmdheden.
Een simpel voorbeeld. Is de 6-jarige hoofdpersoon van Hoe ik een non werd een meisje of een jongen? Als jongen wordt hij aangesproken door klasgenoten en onderwijzers, als meisje ziet ‘ze’ zichzelf. Aira is er de schrijver niet naar om duidelijkheid te verschaffen.
Maar als het een jongetje is, hoe zit het dan met de titel?
Hoe zit het sowieso met de titel? Alleen op de eerste pagina is sprake van een klooster en uit niets, maar dan ook uit helemaal niets wat volgt, valt af te leiden dat iemand uit het boek ooit non zal worden.
(Iemand wees me erop dat de titel luidt Hoe ik een non werd, maar dat in de openingszin staat ‘hoe ik non werd’, wat inderdaad gevoelsmatig iets anders is.)

Het verhaal dan maar. Een kind van zes gaat met de vader voor het eerst een ijsje eten.
Ho wacht, een Zuid-Amerikaanse roman en iemand neemt aan het begin een kind mee naar het ijs? Een verwijzing naar Honderd jaar eenzaamheid! Weer net niet helemaal. Bij Márquez ging het om ijs in de vorm van bevroren water. Hier gaat het om soft ijs. Maar een associatie als deze kan niet meer on-gedacht worden.

Het kind krijgt een softijsje, aardbeiensmaak. Het heeft er zich veel van voorgesteld. Een ijsje! (De scène speelt in de jaren zestig, lijkt het).
De magie van de mythe van een ijsje! Pa neemt een andere smaak.
Een eerste likje. Bah. De horror, de gruwel, tranen, spugen, bah. (Associatie: anti-Proust, geen wereld en leven die uit een moment van positieve smaak voortkomen, maar een eerste smaakherinnering met alleen negatieve kanten.)
Stel je niet aan, vindt pa. Maar hij weet niet dat het aardbeienijs bedorven is. Zodra hij daar achter komt, nadat hij het kind heeft gedwongen er veel van te eten, krijgt hij ruzie met de verkoper. Deze is zo dom om de schouders erover op te halen. De vader springt woedend over de balie heen, duwt de verkoper met zijn hoofd in de bak met aardbeienijs en deze blijft erin. Dood.
Uit het vervolg valt op te maken dat de vader acht jaar gevangenisstraf heeft gekregen. Veel meer valt er niet uit op te maken,  want het kind heeft veel ijs binnen gekregen en er bleek cyanide in te zitten. Dit hoofdstuk is een innerlijke monoloog, waarin de lezer in de geest van een vergiftigd kinderbrein verkeert.

De rest van de roman is met inzet van veel goede wil te scharen in het genre coming-of-age, maar niets is conventioneel hier. Alles wankelt, alles weerspreekt zichzelf.
Schitterend zijn de lucide momenten die een kind nu eenmaal kan hebben, nuchter en onbevangen als het is. Zo komt het op school terecht, maar drie maanden te laat. In die tijd hebben de andere kinderen al leren lezen. Dan krijgen we dit soort observaties, het boek zit er vol mee:

‘Ik was onvoorstelbaar onoplettend, niet omdat het mij ontbrak aan intelligentie, maar omdat de dingen om me heen me niet interesseerden. De paradox hier was immens: want eigenlijk interesseerde alles me, alleen rees alles als een berg voor me op, dat was mijn grote probleem… Het was alsof ik nergens belangstelling voor had, terwijl ik wist dat het omgekeerde het geval was.’

Bij afwezigheid van de vader richt het kind zich geheel op de moeder. (Wat zou kunnen wijzen op een politiek-maatschappelijke laag in dit boek. In Argentinië waren veel mannen ‘zoek’ in de jaren zestig, zeventig en later. De Dwaze Moeders van de Plaza de Mayo in Buenos Aires. In Chili ook, denk aan het werk van Alejandro Zambra.) Een fascinatie voor de moeder – afstoting en aantrekking; opgroeien en onafhankelijkheid – die eindigt in een spel van achtervolging. Waarbij het kind wordt gekidnapt door de weduwe van de vermoorde ijsverkoper. Met fatale afloop, ware het niet dat het boek toch echt door het kind, vele jaren later, is geschreven.
In de wereld van César Aira, aan wiens roman Schimmen ook al niets alledaags was, is en kan dat allemaal. Moet het wellicht zelfs.

Hoe ik een non werd
is grotesk en briljant. Aira’s autobiografie, zo wordt gezegd. Het zal wel. Van belang is eerder dat hij er, te midden van alle raadsels die hij vergroot, in is geslaagd empathie voor het kind te wekken. Het is eenzaam, ongeïnteresseerd en naar eigen zeggen geniaal. Boek en kind hangen van tegenstrijdigheden aan elkaar. Wat het herkenbaar maakt en al te menselijk.


César Aira: Hoe ik een non werd
Vertaling: Adri Boon
142 blz., 17,99 (gebonden)
Meulenhoff

dwaze moeders Tahiana MaximoDwaze moeders op het Plaza de Mayo in Buenos Aires
© Tahiana Máximo / Flickr