Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes vinden weinig leuker dan stoeien met teksten van James Joyce. Ze hebben zijn werk nu, op snippers na, helemaal vertaald. Met ieder boek is wel iets aan de hand. Hun vertaling van Finnegan’s Wake mocht geen vertaling heten, maar dat moest hertaling worden. Vonden de erven Joyce.
Een onvergetelijke avond overigens, de doop van die hertaling. Niet in de laatste plaats tot grote verbazing, -wondering en -bijstering van Bindervoet en Henkes stond opeens een onbekend heerschap op dat de eerste anderhalve pagina van Joyce’ taalbrij uit het hoofd, in het Engels uiteraard, wist op te dreunen.

Vervolgens namen ze Ulysses onder handen en toen begon het duo met de titel te ravotten. Het moest Ulixes worden, meenden ze. De Latijnse naam van Odysseus, immers. Zulks geschiedde.
Waarna ze aankondigden een nieuwe vertaling van Dubliners te zullen maken, de verhalenbundel van Joyce die zelfs als reisgids dient in Dublin. Niet dat je dan overal komt, maar interessant is het zeker.
Dubliners was al eens door Rein Bloem vertaald. Achterhaald en sowieso al niet zo goed: de bekende bezwaren van gretige jonge lieden.
Dubliners is nu vertaald en verschenen. Weer het geravot met de titel. Dublinezen.
Nu zou ik dat natuurlijk gewoon kunnen negeren. Of zelfs moeten negeren, want met titels is het net als met krantenkoppen: ze trekken de aandacht, maar zelden geven ze precies de inhoud weer, dus richt je op de inhoud.
Maar Dublinezen, dat vraagt om een reactie. Omdat het wringt. Wat is er mis met Dubliners of inwoners van Dublin?
Het is een vorm bovendien die geforceerd aandoet. Van: we willen het anders. Van: we plagen de liefhebbers en hardliners met een variant. Omdat Joyce nu eenmaal een levend taalfestival is waarin niets vastligt en nooit vast zal liggen ook. (Al is van Joyce’s boeken Dubliners qua stijl het meest conventioneel. ‘Geen bloemrijke taal, nauwelijks beeldende taal, metaforen of uitdrukkingen,’ schrijven ze.)

Dublinezen. Het had wellicht nog gekund als het niet zo leek op de variant Hagenees versus het officiële Hagenaar.
Achterin leggen de vertalers het uit. Maar helder wordt het niet. Het heeft er mee te maken dat volgens Joyce (en ook Flann O’Brien) het woord Dubliner wel iets betekende, maar niet de naam was die het basale idee van een man uit Dublin omvatte en pakte. Dus moest het iets worden dat er net naast zat, kennelijk.
Nu geven Bindervoets en Henkes nog een variant. Dublinaren. Persoonlijk vind ik dat beter. Daar zit het woord ‘nar’ in. Het zit er ook net een beetje naast, en het klinkt minder onnodig denigrerend dan Dublinezen.

En de inhoud? O ja,  de inhoud. Narigheid, droefenis, verstopping. Bindervoets en Henkes hebben een prachtige, sprankelende vertaling gemaakt. Ook van The Dead, het fameuze slotverhaal van de bundel, door velen beschouwd als het beste korte verhaal uit de wereldliteratuur. Of in ieder geval in de top 3.
Bundel, schreef ik. Maar is het wel een bundel? Bindervoets en Henkes omschrijven het aldus: ‘een suite van epifanische inkijkjes in de verlamde ziel van de Dublinees in het begin van de twintigste eeuw’. Dus beginnen de verhalen niet op een nieuwe bladzijde, maar gaan ze op dezelfde pagina, na een witregel, door. Daar valt veel voor te zeggen. Geen rust, geen ogenschijnlijke orde.


 

James Joyce: Dublinezen.
Vertaling: Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes
310 blz., 19,99 euro
Athenaeum – Polak & Van Gennep


foto: Esteban Fernández García