2015 was het jaar van Bette Westera. Ze kreeg de Woutertje Pieterse Prijs én de Gouden Griffel voor Doodgewoon, gedichten over de dood in veel verschijningsvormen.


Hoe ga je door als je het hoogste hebt bereikt? Bette Westera aarzelt even voor ze antwoord geeft. Dit jaar kreeg ze voor Doodgewoon niet alleen samen met illustrator Sylvia Weve de Woutertje Pieterse Prijs, maar ook de Gouden Griffel. Hoe ga je verder? ,,Niet?” Ze lacht. Nee, stoppen met schrijven is geen optie. Maar als ze nu drie jaar lang met boeken zou komen die niets teweeg zouden brengen, tja… ,,Dan ga ik toch iets anders doen.”

Een prijs doet iets met je, zal ze later zeggen. ,,Je gaat nadenken: Kan ik hier nog overheen? Kan ik met iets komen dat hier waardig naast kan staan? Waar ligt de grens van wat nog mogelijk is?” Maar een prijs, zegt ze, is geen doel op zich. ,, Ik schrijf niet voor een medaille. En ik ben ook weer niet zo ambitieus dat ik alleen hoog scorende dingen wil maken.”

Amsterdam, begraafplaats De Nieuwe Ooster. Een betere plek om te praten over gedichten rond de dood is er niet. Bette Westera (Velp, 1958) zal er vanavond, tussen lichtjes en vuurkorven en andere dichters een versje voorlezen voor wie het horen wil. Ze heeft, op gevoel, gekozen voor Even maar. Een intiem gedicht. Klein en groot tegelijk, over een kind dat zich afvraagt hoe het zal zijn, later, als je dood bent. Als het nu al heel even op schoot zou mogen, zal ze later, als het zo ver is, misschien minder bang zijn.
Het staat er prachtig, in de bundel Doodgewoon.

Ik wil je graag iets vragen, Dood.
Mag ik even op je schoot?

Maar er bleef iets wringen. ,,In het boek staat het anders dan ik het nú zou doen.” Ik wil je graag iets vragen, zegt ze, is iets anders dan Mag ik je iets vragen? ,,In ‘mag’ zit een soort terughoudendheid die ik nodig had. Maar Mag ik je iets vragen dood? gevolgd door de regel Mag ik even op je schoot? kan niet. Twee keer mag is niet mooi.” Dus heeft Bette Westera verder gepuzzeld en kwam ze op:

Mag ik je iets vragen, Dood?
Neem me even op je schoot.

Ze zal het vanavond voorlezen. Als het werkt, kan het zomaar zijn dat de volgende druk van Doodgewoon anders is. ,,Een gedicht is nooit af.”
,,Ik ben een pietlut. Soms ben ik de hele dag bezig met zes regels. Dan moet ik echt stoppen. Wordt het niet beter en moet ik even iets anders gaan doen.” Naar de kapper, staat op haar site te lezen. Een prachtig verhaal. Is het waar? ,,Dat vragen kinderen ook altijd.” Maar ze knikt. ,,Het is waar. Uitvergroot, maar waar.” Het heeft niet veel zin om verder te werken als je vastloopt. ,,Je kunt jezelf dan beter afleiden en iets anders gaan doen. Het werkt op de achtergrond toch wel door in je hoofd. Als je in heel andere omstandigheden zit, kun je ineens op een idee komen dat je aangereikt krijgt door de situatie.”
Op een andere manier naar de werkelijkheid kijken. Dat is wat Bette Westera ook kinderen graag wil meegeven. ,,Met mijn boeken wil ik kinderen helpen soms net even anders naar de wereld te kijken dan ze op school of thuis gewend zijn. Ik wil ze prikkelen om te denken: hé zo kan het ook.”
Daarom voert ze soms gezinnen op met twee vaders, of twee moeders. ,,Ik zal daar nooit een boek over schrijven, maar ik vind het leuk als kinderen denken: goh, twee moeders? Oké.”

Ze wil iets neerzetten waar kinderen iets aan hebben. ,,Het moet ze raken. Prikkelen. Ze moeten er om kunnen lachen, het spannend of verdrietig vinden. Ik vond zielige boeken vroeger het fijnst. Lekker huilen om een hond die werd geslagen, of zielige kinderen. Heerlijk!”
Maar, zegt ze, troosten kunnen haar gedichten niet. Ze haalt een dame uit de ‘rouwverwerkingsbusiness’ aan die scherpe kritiek had op Doodgewoon. ,,Zij zei dat ik niet moest denken dat ik met mijn gedichtjes kinderen kon helpen om bijvoorbeeld de zelfmoord van hun moeder te verwerken. Natuurlijk niet! Daar heb ik het ook helemaal niet voor gemaakt.”
Als ze wordt gevraagd te signeren, schrijft ze er tegenwoordig een opdracht bij. ‘Gedichten kunnen niet troosten maar wel nieuwe kanalen openen in je hoofd en je anders naar dingen helpen kijken.’ ,,Het is een citaat van Anne Vegter, Dichter des Vaderlands. Mooier kan ik het nbette gedichtiet zeggen.”

Zelf treedt ze ook graag buiten de gebaande paden. Ze is, zegt ze, in haar leven vaak verhuisd. ,,Ik ben geboren in Velp. Als kind heb ik gewoond in Doesburg, Aalten, Nieuwkoop, Koudekerk aan den Rijn.” Ze heeft gestudeerd in Leiden, kwam er via een woongroep in Stoutenburg en Amersfoort weer terug. ,,Ik houd van verandering. Als alles z’n gangetje gaat krijg ik de kriebels. Dan moet er iets gebeuren. Vaste patronen brengen het gevaar dat je niet geprikkeld wordt.”
Ze heeft zichzelf moeten dwingen om pro-actiever te worden. ,,Toen ik nog niet zo heel lang schreef vond ik die netwerk-borrels verschrikkelijk. Nu weet ik dat als ik iets kleins doe, iets aardigs zeg, het tot heel leuke gesprekken kan leiden. Dat is geen netwerken, maar enthousiast met mensen praten die met mooie dingen bezig zijn.”

Ze lacht als haar een herinnering te binnen schiet. ,,Toen ik een jaar of twaalf was stond ik wel eens voor de spiegel naar mijzelf te kijken. ‘Waar herkennen mensen mij eigenlijk aan?’, vroeg ik me dan af. ‘Hoe weten ze dat ík het ben? Wat is er nou bijzonder aan mij? Helemaal niks!’ Dat had niets te maken met een minderwaardigheidscomplex. ,,Ik kon bepaalde dingen ook heel erg goed.” Het punt is, denkt ze, dat haar ouders heel rationeel waren. ,,Je had meningen over onderwerpen en daar discussieerde je met elkaar over. Met de ene tante was je het eens en met de andere niet. Dat was heel goed, maar ik heb niet geleerd dat er daarbuiten ook nog dingen zijn waar je elkaar op kunt verstaan en inspireren. Ik heb moeten ontdekken dat er ook een emotionele kant is, waarin je geraakt wordt door iets of iemand.”
Het rationele, gecombineerd met het emotionele. Het is haar signatuur geworden. ,,Dat ben ik. Zo werk ik.” Ze kan, lacht ze, naar een wanhopig huilend kind kijken en denken ‘goh, wat huilt ’ie mooi’ en tegelijk in zo in het kind kruipen dat ze het kan voelen. ,,Ik heb het allebei nodig.”

Ze is gelukkig met de Gouden Griffel. Maar de Woutertje Pieterse Prijs is voor haar belangrijker. ,,Die krijg je voor het boek als geheel. Dat vind ik hier zó kloppen. We hebben Doodgewoon echt samen gemaakt.  Eerst Sylvia en ik, toen de vormgevers. Er zitten halve pagina’s in, drie leeslinten. De Woutertje Pieterse Prijs is voor zo’n boek als dit bedoeld.” Meteen er achteraan: ,,Ik had het Sjoerd (Kuyper, red.) overigens heel erg gegund hoor.”

Opnieuw de vraag: Hoe gaat ze verder na zoveel succes? ,,Wat we altijd doen, als zo’n groot boek is uitgekomen, is met de mensen van uitgeverij Gottmer op een terrasje zitten en brainstormen over het volgende boek. Sylvia kwam met een onderwerp. Ze wilde een boek over arm en rijk in de breedste zin. Arm en rijk qua macht, talent, geld. Alle kanten zouden erin voor komen.” Kan, dacht ze . ,,Ik ben er over gaan nadenken. Had ook wel wat ideeën. Misschien moest het een soort wereldwijd volksverhalenboek worden. Kon Sylvia lekker Japanse tekeningen maken. Al die verschillende stijlen vindt zij leuk.”
Maar toen kwamen de eerste recensies over Doodgewoon. Het boek werd buitengewoon goed ontvangen. ,,Ik kreeg het een beetje benauwd. Dit kon wel eens groot worden. Er moest op z’n minst een boek komen dat er waardig naast kan staan. Ik kwam er niet uit met dat arm en rijk. In ieder geval niet met niet-oorspronkelijke verhalen. Het zat mij niet lekker.”
Het duurde nog even voor de anderen van haar gelijk waren overtuigd. ,,Zie je nou wel, dacht ik, ik gooi het gelijk weg. Weg ermee.” Het was hetzelfde moment dat ze net had gehoord dat ze oma zou worden. ,,En wat ik nooit doe: meteen besluiten. Ik heb direct de uitgever gemaild: hebben jullie zin in een boek over…”
Het wordt een boek maken voor kleine kinderen die een broertje of zusje krijgen. ,,Wat zit er dan in die buik en hoe komt dat daar?  Een soort speels voorlichtingsboek. Gewoon een leuk boekje dat geen prijs hoeft.” Even adem halen. ,,Even naar de kapper.”

Inmiddels is ze samen met Sylvia Weve weer aan een groot project begonnen. ,,Iets surrealistisch. Eén groot verhaal door een landschap heen.”
De lat ligt hoog. ,,Zo voel ik het wel. Na het succes van Doodgewoon moet je met iets komen dat er op z’n minst naast kan staan. Dat kan alleen door iets totaal te komen. Iets wat er niet op lijkt.”

Ze komt terug op patronen. Trekt een gezicht. ,,Het is heel verleidelijk om succes te herhalen, maar dat wil ik niet. Ook al is het een patroon dat heel goed werkt, ik kan mezelf pas echt uitdagen als ik eruit stap. Dan komen er nieuwe dingen.”